lianen :en rottans. Wij begrepen dus, dat tenzij de gids ons
een werkelijken weg zou aanwijzen, het noodig zou worden om
te gaan kappen. en daar alle koelies beladen waren, besloten
IJzerman, Koorders en ik om gezamenlijk, met onze jongens
(lijfbedienden) en Radja Labih dit werk op ons te nemen. Aan
den ^oom van het woud wenschte IJzerman niet langer te blij-
ven dan noodig was. om den staart der colonne in te wachten,
da.ar er geen water was en het langzamerhand tijd werd voor
de middagrust (+ n uur).
Wij braken dus spoedig op en de gids ging mede, ’tgeen
mij na s mans aarzeling wel verbaasde, daar hij niets bij- zieh
had dan de kleeren, die hij aan 't lijf droeg, en zelfs geen
kapmesof ander wapen. Al spoedig bleek ons , dat van een
eigenlijk gebaand pad geen sprake meer was, maar slechts
van . smalle en onduidelijke sporen tusschen het dichte onder-
hout, die schijnbaar doelloos in allerlei richtingen dooreen lie-
pen. De gids was dan ook ieder oogenblik de richting kwijt
en maakte, wellicht gedeeltelijk uit onwil om mee te gaan, zulk
een haast en zulke vreemde bochten, dat wij hem een paar
maal IJzerman s Hadji achterna moesten zenden, öm -hem niet
geheel kwijt te raken. IJzerman zag dan ook al spoedig de
noodzakelijkheid in , om met het kompas zelf de richting vast
te stellen, en nu kapten wij, er lustig op los. Kappen is echter
eene der vele bezigheden, die geleerd willen zijn en die in
t begin niet meevallen. Het is een waar genoegen met een
forschen slag van het Ned.-Indisch militair kapmes een boom-
stammetje te klieyen, maar als men dit tienmaal achtereen
gedaan heeft, begint men . in zijn ijver te bekoelen en aan een
pijnlijkp gewaarwording in hand en arm te bemerken, dat men
zieh toe te leggen heeft om niet meer dan de juist. noodige
hoeveejheid kracht aan te brengen en het gevest zoo los mo-
gelijk in zijn hand te houden. Dit laatste wordt nog klaarblij-
kelijker , als men bij een wilden, siecht gemilcten slag zijn rapier
plotseling voor zieh uit ziet vliegen, tot niet gering gevaar voor
de kuiten van zijn voorman.
Al doende leert men echter, en na een uur marcheeren bereikten
wij zonder veel moeite een soort van beekje, dat, ofschoon
de bedding drassig was en de oevers door dichten en wilden
plantengroei siecht genaakbaar, genoeg water bood om er het
middagmaal te koken. IJzerman was echter zeer verlangend om
nog voor den nacht dieper in het woud door te dringen en
sprak dus den wensch uit, dat de voorhoede zoo spoedig mo-
gelijk weer op zou bfeken en verder kappen, waartoe wij allen
gaarne bereid waren. Zoodra wij dus onze portie op hadden,
vertrokken wij weer, juist op het oogenblik dat Bakhuis en
achter hem van Raalten en van Älphen onze pleisterplaats be-
reikten.
De gids, die nogmaals bij IJzerman had aangedrongen om
terug te mögen keeren, werd, daar hij toch onbruikbaarbleek,
ontslagen met de toezegging, dat als hij tot ons terugkeerde,
de Schade, door de koelies in den ladang aangericht, hem zou
vergoed worden.
IJzerman was voorneniens zoolang in het bosch verder door
te dringen, totdat wij opnieuw water vonden en daar dan ons
nachtverblijf op te slaan. Maar nadat wij een paar poelen waren
tegengekomen , gevormd door tezamen gevloeid regenwater, ont-
moetten wij geen enkel spoor van een kreekje of vijvertje meer.
Hoe vlijtig wij ook kapten, stee'ds bleven wij te midden van
het dichte woud cfp een volkomen vlakken bodem. IJzerman
en Radja Labih begonnen steeds sneller voorüit te dringen,
zoodat Koorders en ik , niet gewöon een oppervlakkig gekapt
spoor te völgen, -hen meer dan eens uit het 00g verloren en
verplicht waren door roepen ons van de richting waarin zij zieh
bewogen en wij dus moesten kappen, te vergewissen.
Zoo geschiedde het, dat ongeveer anderhalf uur nadat wij
het middag-bivouac weder verlaten hadden, ik een twintigtal
passen achter IJzerman en Koorders geraakt was, genoeg om
hen niet te zien. Plotseling hoorde ik drie snel achtereenvol-
gende knallen uit IJzerman’s- repeteergeweer. Verheugd snelde
ik vooruit; ik dacht dat hij eindelijk een beekje had crevon-
den. Maar ik trof hem op een klein open plekje in het bosch,
waar geen water te bespeuren was, en vernam dat de schoten