te bewaren onder onze koelies, die er geen gewetenszaak van
maakten om, waar zij konden, de ketimoens, annanassen, pi-
sangs en suikerriethalmen dér bewoners voor goeden buit te
verklären. Wij hielpen hem aan deze rooverijen paal en perk
stellen, en klauterden langzaatn te midden der dragers over de
omgevallen boomstammen. Het oversteken van een ladang is
een van de bezwaarlijkste en vermoeiendste gymnastiesche
kunstverrichtingen die een voetreis in Indie van den Europeaan
eischt. Over de doode geblakerde boomstammen, die als een
kmbbelspel dooreen liggen en wier bast onder den voet dik-
wijls van het hout los laat, terwijl op andere plekken de ere-
vallen regen hun oppervlakte zoo glad .heeft gemaakt als ware
zij ingezeept, moet men langzaam het spoor zijner voorgangers
volgen; nu eens balaneeerend over een zwiependen enTiellen-
den mast, dan weer zieh heenwringénd door een warnet van
ronkelende takken. Dikwijls stijgt de omgevallen stam, die als
pad dient, nog tot een vrij aanzienlijke hoogte boven den bodem
en heeft men het min aangename vooruitzicht, om wanneer
men zijn evenwicht verliest, te midden van dreígende stronken
en dichte doornstruiken neer te störten. Geen wonder dat ik
een enkele maal mijn waardigheid aan mijñ veiligheid opofferde
en op handen en voeten den overtocht van een erg zwiependen
en glibberigen boegspriet tot stand bracht.
Na meer dan anderhalf nur' op die wijz¡¡over en tusschen
het warnet van boomstammen heengewandeld te zijn, bereikten
Koorders en ik eindelijk den zoom van het oerbosch, waar wij
IJzerman te midden van onze koelies gezeten vonden,, genie-
tend van de heerlijke koelte onder de reuzenstammen. Onder-
weg waren wij nog längs een paar huisjes gekomen, waar de
bewoners, ofschoon blijkbaar-vervaard door het voor hen zoo
ongewoon gezicht van een talrijke schaar vreemde kóélies, die
het op hunne vruchten en rietplanten voorzien hadden, toch
zeer welwillend bereid waren om deze versnaperingen te ver-
koopen. Van het erfje voor dit huis hadden wij een zeer aardig
gezicht op de colonne, die als een kleurige slang over de boomstammen
kronkelde en voor ons uit in het diepe woud verdween.
Verheugd dat wij den zengenden ladang met zijne hin-
dernissen achter den rüg hadden, zetten wij ons bij de anderen
neer, en onze opgewektheid steeg tot opgewondenheid, toen
IJzerman ons een der ladang-bewoners wees, die beweerde dat
hij den weg naar Langgam kende, en den afstand voor een on-
beladeri man op vijf, vpor onze beladen colonne daarentegen
op tien dagmarschen schatte. Schertsend zeiden wij tegen IJzerman,
dat de tocht bijna te voorspoedig ging en op deze ma-
nier er geen Verdienste meer in stak, door ’t onbekende centrum
van Sumatra te trekken. Niemand onzer vermoedde, hoe droe-
vig wij een paar uur later uit die zoete dwaling tot dewerke-
lijkheid zouderi worden wakker geschud en hoe dit de laatste
keer was, dat wij allen gezellig en onbezorgd bijeen zaten. De
persoon, die zeide den weg te kennen en de broeder was van
Si Djadam, gaf op IJzerman’s vragen over de rivieren, die
wij tegen moesten komen, antwöorden, welke volkomen strook-
ten met de inlichtingen, did ; onze chef vroeger ontvangen
had: eerst zouden wij de Soengei Kapau ontmoeten, dan de
Soengei Koening, vervolgens de Soengei Djakei en eindelijk
de Batang Tesso. IJzerman bood hem 20 rijksdaalders, als hij
ons tot gids wilde strekken; hij wilde echter daarop niet dade-
lijk beslissen, maar eerst zijne familie raadplegen.
Intusschen was Si Djadam teruggezonden, om onze djawis,
die niet door den ladang konden komen, daaromheen tot ons
te geleiden.
Onze houtvester maakte van de rust gebruik, ■om de hoogte
van eenige der reuzenstammen met een daarvoor meegev’oerd
werktuigje te bepalen, en kwam tot de verrassende uitkomst,
dat zij 48 tot 50 meter kruinhoogte bezaten, Ofschoon hunne
kronen elk op zieh zelf klein waren, vormden zij te zamen een
geheel gesloten bladerdak, waaronder zelfs op ’t hoogst van
den middag een aangename koelte en halfduister heerschte.
Tusschen de dicht bijeenstaande pijlers der volwassen boomen
streefde een heirleger van dünne, spichtige stammetjes om-
hoog, die alom het üjtzicht beletten en 00k den doortocht
bemoeilijkten, ofschoon eigenlijk struikgewas ontbrak, evenals
20