Sidjoendjoeng gemaakte photographiefin, stelde ik een onderzoek
in naar de boomsoorten van het hoogstammige woud, dat in
de rotskloof gevonden wordt. Van de meeste onder de meer
dan 20 M. hooge boomen van dit woud op dezen vruchtbaren
kalkbodem verzamelde ik herbarium.
Nog zij vermeld, dat zieh in beide grotten eenige groote,
diepe kuilen bevonden, die ons in den waan zouden gebracht
hebben, dat men hier bezig was geweest een paar reusachtige
graven te delven, hadden wij niet reeds van den Controleur
van Sidjoendjoeng vernomen, dat die kuilen gegraven waren door
den palaeoritoloog Dr. Dubois, in de hoop daar fossiele zoog-
dierresten te vinden.
20 F e b r u a r i .
V an Mo k k o -Mo k k o naar Tapoe s .
Toen om 8 uur in den morgen noch de teruggezonden pang-
hoeloe kapala van Moeara, noch de rijstpraüw was aange-
komen, werd door Bakhuis tot den aftocht besloten.
Om 8.20 waren wij met al onze goederen ingescheept in de
twee nieuwe prauwen, die beneden de watervallen van Mokko-
Mokko aan den steilen noordoever onder een overhangende
kalkrots vastgemeerd lagen. Deze nieuwe vaartuigen, die groot
genoeg waren om er met een twaalftal personen en eenige
bagage in te zitten, zouden volgens de terminologie van Schouw
Santvoort (ie Sumatra-expeditie, afd. i , dl. j , p. 67) biloeng-
kangs heeten '). Elk dezer biloengkangs was circa 7 M. lang,
i M. breed, en ‘/ä M- diep. Zulk een vaartuig is breed genoeg
om met twee personen naast elkaar te zitten. Elk vaartuig be-
stond uit een groote, uit één stuk hout gekapte kano, die aan
beide zijden door twee planken opgeboeid was, om het inslaan
van golven tijdens het passeeren der watervallen tevoorkomert.
Op geen der vaartuigen was een dak, ten einde den stuurman
het uitzicht in het veelal gevaarlij.ke vaarwater niet te benemen.
*) G ew o o n lijk noemt men ze bidoek o f bidar.
Om dezelfde reden mocht ik tijdens het varen zelfs geen
parapluie bezigen. Regen of geen regen, „boeka pajoeng” klonk
het steeds uit den mond van onzen stuurman, telkens wanneer
wij een stroomversnelling moesten passeeren.
Om 8.20 steken wij van wal. Geroeid behoeft er niet te
worden. De stroom voert ons snel genoeg mede. Er moet alleen
zorg gedragen worden
, dat de ranke,
zeer los op het water
liggende vaartuigen
niet in een der vele
draaikolken, stroom-
versnellingen of watervallen
in onzachte
aanraking komen met
de op vele plaatsen
uit het water oprijzen-
de of even onder den
bruisendenwaterspie-
gel verborgen rots-
blokken of ontwor-
telde poomstammen.
Een dergelijke aanraking
zou zeer nood-
lottig zijn voor alle
opvarenden, daar de
kans om het leven te
redden door zwem-
Bidoek inet Bakhuis, Koorders en Wijss (moraeDtephotographidji' men in die maalstroomen
zelfs voor een uiterst geoefend zwemmer gering is.
Uit een en ander blijkt, dat bij eene vaart längs dit aan
stroomversnellingen rijke deel van de Kwantan, alles op den
stuurman aankomt. Deze bevindt zieh recht overeind vöör in de
prauw, waar hij zieh door klemmen met de voeten steeds weet
staande te houden, al hebben wij, die zitten, soms de grootste
moeite door het schokken en slingeren niet overboord te val