dezer, Lagenaria vulgaris Ser., dient bovendien als waterkan,
vooral in die streken, die wegens haar afgelegen ligfsringf van ’ o o o o o o
het verkeer zijn uitgesloten en waar geen pottebakkersklei voor-
komt. Tabak zag ik bijna overal, doch nooit veel. Koffie, van
wier bladeren een drank, de kopi daoen', wordt bereid, was
hier zeldzaam. Ik zag eenige boomen op een terrein van leemig
kwartszand tussehen de Kampar en de Siak, op ongeveer 40
meter boven zee. Alle waren sterk door de bladziekte aange-
tast en vele bijna bladerloos. Spaansche peper, vooral een soort
met kleine vruchten, de lombok rawe der Javanern, ontbrak
bijna nooit. Vrij algemeen waren voorts nog terrong en een
paar peulgewassen. Ook indigo wordt hier niet zelden ge-
kweekt. Op kleine ladangs stonden soms alleen rijst, terrong,
ketala-pohon, ketimoen. en lombok. Mais, dat in het westelijk
deel van Midden-Sumatra, o. a. volgens Junghuhn in de Bat-
-taklanden, vaak wordt verbouwd en elders veel op ladangs
.wordt geplant, wordt hier nergens aangetroffen. Het aantal
.gekweekte boomen op de ladangs is gering. Men vindt er
Tjempedak (Artocarpus varians Miq.), een dwergnangka met
kleine vruchten en met zeer verschillende. bladvormen, kapok,
pinang en kemiri, de laatste evenals in het noordelijk deel van
Sumatra o. a. in Atjeh geplant wegens de lampolie , die uit de
zaden wordt bereid. Natuurlijk.ontbreken de klappers en andere
vruchtboomen, wier groei langer diiurt dan de tijd gedu-
rende welke de ladang wordt bewoond. Die tijd is meestal niet
lang: na drie tot vij£ oogsten vermindert de vruchtbaarheid
van den maagdelijken bodem en wordt. de ladang verlaten, om
misschien in de eerste .50 jaar niet weder in cultuur genomen
te worden. Dat zulk eene wijze van landbouwen volstrekt niet
voordeelig is , ■ behoeft geen betoog. Het is een roofbouw op
groote schaal. Gelukkig voor het klimaat van Sumatra dat hier
de. natuur zelf voor herbossching zorgt, en de alang-alang niet
voor langen tijd de plaats der gevelde boomen inneemt zooals
op Java:, waar het lartd tengevolge van den langdurigen roofbouw
vele zijner bosschen heeft verloren, en de bodem op vele
plaatsen voor de cultuur cmgeschikt is geworden.
Hier zijn de gevolgen ook minder schadelijk wegens het
nomadische leven en het geringe aantal van de bewoners.
Ware de toestand anders, dan zou zeker de landbouw veel uit-
gebreider kunnen zijn. In vele der door ons bezochte: streken
kan toch ongetwijfeld een veel talrijker en blijvende bevolking
daarmede een bestaan vinden. Water, een der hoofdvoorwaar-
den voor den landbouw tussehen de keerkringen , is hier namelijk
in overvloed; overal is het terrein voorzien van talrijke beken
en rivieren, wier beddingen niet diep zijn ingesneden, zoodat
zij voor bevloeiing zeer goed zouden dienstig gemaakt kunnen
worden. Zelfs ligt hierin, vooral voor de laagstgelegen velden,
het bezwaar dat men bij een eenigszins hoogen waterstand
vaak met overstroomingen zal te kampen hebben. Om die
reden zullen sommige streken ook blijken voor den landbouw
geheel ongeschikt te zijn, bijv. de moeraswouden aan weers-
zijden van de Kampar en de Pelalawan. In dit terrein, dat
een oppervlakte beslaat van 70000 ä 80000 hectaren, bestaatde
grond, zooals wij reeds medegedeeld hebben, tot op eene groote
diepte uit eene modderlaag, gevormd uit rottende organische
stoffen zonder eenige bijmenging van zand of klei. Het loopen
door die moerassen is alleen mogelijk doordat de wortels der
daarin groeiende woüdboomen een dicht netwerk over de weeke
modder vormen. Werd het bosch aldaar geveld, dan zou het
betreden der moerassen ondoenlijk worden. Zij beslaan echter
slechts een klein deel van het doortrokken gebied. In het
grootste gedeelte daarvan bestond de grond uit leemig kwartszand
of zandige leem, met eene dikkere of dünnere humus-
laag bedekt, en daar scheen de bodem voor bebouwing wel
geschikt.
Voor de vruchtbaarste streek echter houd ik de 50 K. M. lange
strook längs de Kwantan, op 50—250 meter zeehoogte, met
humusrijke lagen van klei of leem op kalk- en schiefergesteen-
ten. Het laat zieh verwachten dat vooral daar, als eenmaal de
ontworpen spoorweg tussehen de Padangsche Bovenlanden en
Siak is tot stand gebracht* met de cultuur van tabak, suiker-
riet .en cassave, in wisselbouw met peulgewassen als indigo
34