prauwtjes de rivier over om vruchten en ververschingen aan
te bieden.
Eindelijk kwamen wij weer in gang en schreden langzaam
voorwaarts over een flauw golvend terrein, dat dicht met meer
dan manshooge varens was bedekt. De weg was zeer nauw en
slingerde geweldig; van de voorhoede vernamen wij later dat
hij blijkbaar kort geleden uitgekapt was. .
Een oogenblik hadden wij uitzicht .over een dal aan onze
linkerhand, aan welks overzijde zieh heuvelrijen verhieven, die
in noordelijke richting opliepen en tusschen wier licht groen
wij duidelijk de palmen en andere vruchtboömen van Moedik
Oeloe konden onderscheiden, Verderop echter bleven wij steeds
tusschen twee muren van hoog varenkruid en jong hout inge-
klemd en konden dus noch over onze richting, noch over de
aansluiting der ons voorgaande colonne oordeelen. Dat de weg
weinig of niet gebruikt werd, bleekook al . spoedig daaruit,
dat wij tegen een smallen maar zeer diepen waterloop stuitten,
waarover geen bruggetje lag. Deze hindernis gaf weer be-
langrijk oponthoud. Terwijl de achterhoede op een heuveltje,
te. midden van eenige tamelijk verwaarloosde grafsteden zat te
wachten, ging onverhoeds een loop van mijn LefaTlcheux-ge-
weer vlak längs-mijn oor af. Bij onderzoek bleek mij, dat de
rust-veer, welke ik kort voor mijn vertrek had laten herstellen,
al weer verlamd was. Ik ontlaadde het gevaarlijke wapentuig,
daar schieten toch verboden was.
Al schoorvoetend schreden wij voort, zönder iets te zien dan
de achterzijde der voor ons uitloopende djawis, toen, ongeveer
om i uur, plotseling voor ons uit in de verte drie schoten vlak
achter elkaar klonken!. Ik-. keek Bakhuis aan en vroeg hem wat
dat kon zijn. „Het zijn revolverschoten,” antwoorde hij. Wij
overlegden wat te doen: als de colonne werd aangevallen, mocht
de achterhoede niet ongedekt blijven; de voorhoede was böven-
dien sterk genoeg om het eenigen tijd mit te houden en tegen
overmacht waren wij toch niet opgewassen; bovendien, al hadden
wij naar voren kunnen rennen, wat onmogelijk was, zoo zou-
den wij toch te laat zijn gekomen.: Dit waren onze overwegingen,
die ons deden besluiten voorloopig aan de achterhoede te blijven,
waarbij kwam, dat alles verder stil bleef. Langzaam dpor-
marcheerend vonden wij een troep koelies, die aansta'lten maak-
te om rijst te gaan koken. Daar hiertoe tot nu toe géen verlof
van onzen aanvoerder was gekomen, bevalen wij hun’het te
staken en spoorden hen tot voortgaan aan, Op dat oogenblik
vielen weer drie schoten vlak achter elkaar. „Het lijken wel
seinschoten,” merkten wij tot elkander op, en kwamen nu overeen,
dat ik zou trachten, zoo snel het nauwe, door koelies op-
gestopte pad het toeliet, längs de colonne heen de voorhoede
te -bereiken, om te vernemen wat er gaande was. Al spoedig
stootte ik op een troep koelies in verwarring; sommxgen, die
zicEflverspreid en neergezet hadden om eten te gaan koken,
werden door anderen opgeschrikt, die van voren terug kwamen
loopejp onder het geroep: orang Taloek datang (daar komen
de Taloekers). Een mandoer vertelde mij bovendien dat een
tapir (een groot dikhuidig zoogdier, met een snuitvormige neus)
dwars door de colonne was komen rennen, wat ook schrik en
verwarring had veroorzaakt. Ik snelde nu voorwaarts over een
hoogst onduidelijk, nauw boschpaadje, kruiste een grooter voet-
pad en zag een eind verder op eens den weg rechts afslaan
en op den hoek Koorders staan, met getrokken kapmés, naast
Angkoe Kali Radja, die op den grond zat en wiens gemeen,
pokdalig gezicht een zeer benauwde en uiterst lachwekkende
uitdrukking had. Koorders zeide mij, dat de gidsen ons op een
dwaalspoor hadden gebracht, dat IJzerman daarom besloten
had zelf den weg te gaan zoeken en tweemaal drie seinschoten
had gelost, ten einde ons te doen weten, waar hij zieh be-
vond. Dit stelde mij gerust omtrent de gehoorde schoten,
maar nog meer werd ik overtuigd, dat alles een loos alarm was;
toen ik, na nog een oogenblik gedraafd te hebben,’ IJzerman
gewaar werd, die te midden onzer inlandsche hoofden en kap-
koelies kalm aan een klein beekje zat uit te rusten. Al spoedig
vernam ik nu; den toedracht der zaak. IJzerman verhaalt
daaromtrent: (R. IJ.) „Ongeveer 2.5 K.M. voorbij de Oeloe sneden
wij een voetpad, dat zuidoostwaarts naar Kot-a Toea voerde.