len. Die stuurman v66r, een held in zijn soort, heet hier de
bapa prahoe, d. i. de vader van de prauw; twee zijner helpers,
die eveneens elk met een roeispaan sturen, doch op zijn aan-
wijzingen, en die geheel achteraan gezeten zijn op de plaats,
waar in een gewoon vaartuig zieh het roer bevindt (dat na-
tuurlijk in een vaarwater als dit ontbreekt), met een vierden
inlander, die in het midden van de prauw zit om steeds het
binnen boord geslagen water uit te hoozen, heeten de anak
prahoe, terwijl de goederen met de reizigers te zamen gevat
worden onder den naam baban prahoe of barang prahoe.
Na een vrij kalme vaart van een half uur tusschen veelal
loodrechte, meestal 80— 100 M. hooge kalkrotsen, wier hellin-
gen steeds met schoon hoogstammig gemengd oerwoud gesierd
zijn, komen wij aan een kleine kampong, Silakat genaamd. Het
dorp behoort nog onder Gouvernementsgebied, Hier is de woon-
plaats van onzen bapa prahoe. Het dorp ligt aan den heuvel-
achtigen noordoever. De Kwantan vormt iets benedenstrooms
van dit dorp zulk een aantal kleine watervallen en stroomver-
snellingen, dat de bapa prahoe gelast om de goederen hier
uit te laden en deze over land te transporteeren tot beneden
de stroomversnellingen, waar de koelies, bedienden en goederen
weer ingescheept kunnen worden. |Sjl| Dit geschiedt en al-
leen Bakhuis, Wijss en ik blijven met den bapa en de anak
prahoe in de vaartuigen. De prauwen worden van wal ge-
stooten en voort gaat Het met snelle vaart. Onze bapa prahoe
gaat staan en neemt de roeispaan ter hand, voor ons bruist
en schuimt het. Een paar seconden later zijn wij midden in de
stroomversnelling. De rivier is versmald en vol groote scherpe
rotsblokken. Meesterlijk manoeuVreert onze bapa prahoe de
roeispaan. Hier vermijdt hij door krachtig pagaaien een draai-
kolk, däär ontwijkt hij door een krachtigen stoot met den
langen roeiriem een steenblok, dat ons den weg verspert. . . .
Met zijne nu loshangende, in den wind fladderende hären, zijn
hoogopgerichte, iets voorovergebogen, bronzen gestalte en zijn
moedig ofschoon niet regelmatig gelaat is onze bapa prahoe
thans een inderdaad schoone figuur. . . . Nu en dan stoot hij
een paar schelle keeltonen uit om zijnen anak prahoe een sein
te geven. . . . Geen ander geluid wordt gehoord dan het don-
derend geplas der watervallen, dat spreken onmogelijk maakt
en alleen door die keeltonen overstemd kan worden . . . . trou-
wens Bakhuis, Wijss en ik hebben werk genoeg om ons vast
te houden, zö<5 slingert en schudt de prauw nu en dan. . . .
De anak prahoe in
het midden heeft
hard werk om het
water er uit te
hoozen, want tel-
kens slaat er in de
branding een golf
binnen boord . . . .
Pijlsnel schiet de
prauw tusschen
de rotsen door . . .
Nog eenige seconden
en het is op
eens doodstil. Al-
thans dien indruk
krijgen wij, wan-
neer wij de stroomversnelling
gepas-
seerd zijn en de
klank onzer stemmen
niet meer ver-
doofd wordt door
het bruisen en
Opslepen der prauwen bij Paloekahan. plassen der water-
vallen. Allegevaar
is voorbij, de bapa prahoe is' weer gaan zitten.
Zóó is de vaart door de vele stroomversnellingen, ais de rivier kalm
is zooals tijdens onzen Kwantan-vaartocht; hoe bezwaarlijk zoo’n
tocht nu is , ais de rivier gezwollen is (bandjir), behoeft geen be-
toog. De heer IJzerman ondervond dat op zijn eerste Kwantan-reis.