hij met mij blijft overnachten. Hij deelt mij mede, dat de
Soengei Kiap, een linker zijrivier van de Kampar, die juist
tegenover het verlaten Bokko-Bokko uitmondt, destijds den
verbindingsweg vormde met de Talangs aan die zijde van de
rivier. De rawah (moeras) is hier echter zoo breed, dat de Soengei
Kiap een dag lang moest bevaren worden, voor men de hooge
gronden bereikte.
„Sedert jaren echter worden de Talangs daar niet meer be-
bouwd en is het riviertje zelfs voor de kleinste prauwen onbe-
vaarbaar geworden. Drie uur roeiens beneden Rantau Bahroe
mondt echter op den linkeroever der Kampar de Soengei Korin-
tji uit, die nog met sampans koelit (boomschors-kano’s) bevaren
kan worden en längs welke men in een halven dag reeds Pang-
kalan Komang, de aanlegplaats bij de hooge gronden, bereikt.
„Den I4den Maart om halfzeven v. m. weder vertrokken van
Rantau Bahroe, uitgeleid door Datoek Bokko-Bokko, die mij
eenige kippen ten geschenke aanbiedt en mij met zijn prauw
een half uur vergezelt. Om 9 u. 20 m. kampong Korintji ge-
passeerd, om 9 u. 25 m. de monding der Soengei Korintji, om
9 ü. 45 m. eveneens op den linkeroever de Soengei Danau,
om io u. 25 m. op den rechteroever de uitmonding der Batang
Nilo. Deze rivier een halven dag opvarend, moet men reeds
de hooge gronden bereiken; echter vindt men eerst na een
dag varens een kampong, Pangantan genaamd, waar sampans
te krijgen zijn.
„Des namiddags te half vier körn ik te Pelalawan aan en keer
den volgenden dag, 15 Maart, te half zeven v.m. naar Langgam
terug. Gedurende een paar uur hebben wij nog een zwakken
vloedstroom mee, daarna echter Sterken stroom tegen. Kort
daarop wordt een der roeiers ziek, zoodat ik genoodzaakt ben
zelf mee te roeien. Wij vorderen siecht en komen eerst te 6
uur n.m. te kampong Korintji aan. Hier word ik door Datoek
Lelo Poetra, die van Langgam naar Pelalawan terugkeert en
hier bij zijne familie logeert, vriendelijk ontvangen en blijf in
zijn huis, dat evenals alle huizen van Korintji, op een raket
is gebouwd, overnachten.
„Den i6d'n Maart om 7 uur voormiddags van Korintji vertrokken,
met achterlating van den zieken roeier, waarvoor ik
met eenige moeite een plaatsvervanger heb gevonden. Om half
één komen wij voor het huis op den kleinen ladang, waar Datoek
Bokko-Bokko ons tvree dagen te voren had verlaten. Hij
staat aan den oever en verzoekt mij om obat-demom (koorts-
medicijn) voor zijne vrouw. Na een half uur oponthoud wordt
de reis voortgezet; de roeiers hebben intusschen grootere lepels
aan hunne riemen gemaakt, dan anders hier gebruikelijk zijn,
en dit blijkt bij ’t tegenstroomroeien eene verbetering. Des
avonds te 8 uur kom ik te Langgam terug, waar ik den contrôleur
Fokker vind in gezelschap van Padoeka, een der hoof-
den van de Westkust, die de colonne IJzerman dien morgen
verlaten had te Laboe en met een prauw de Sigati af was ge-
varen. Te half drie had hij Langgam bereikt.
„Des morgens van den ijden Maart, terwijl ik nog bezig ben
het een en ander voor de ontvangst der expeditie in gereed-
heid te brengen, krijg ik bericht, dat zij reeds in aantocht
is en heb ik het genoegen even later de voorhoede de heuvels
te zien afkomen, die zieh achter den kampong verheffen.
„Niettegenstaande de doorgestane groote vermoeienissen en
ontberingen is dit noch den chef noch den overigen Jeden der
expeditie aan te zien.”
Hier sluiten de verhalen van André de la Porte en Fokker
zieh bij dat der expeditie aan, die door den eerste verder tot
Siak meegemaakt werd, terwijl Fokker den 20sten Maart, tegelijk
met haar, Langgam verliet in gezelschap van Van Alphen, op
de Chineesche prauw, welke de zieken en den gewonde de
Kampar af naar Pelalawan en verder naar Bengkalis zou ver-
voeren.
Te Pelalawan ontscheepte Fokker zieh, en maakte den 22sten
Maart de hierbóven beschreven reis naar Siak over Pangkalan
Mempoera.
Den 23sten Maart daar aangekomen, liet hij den volgenden
dag een twintigtal babans van 40 kati rijst (bras) gereed maken