-r- 202 —
te werken, en nog meer om längs het glibberige, steile paadje
weer naar beneden te komen. Hoe de beladen koelies dit tot
stand brachten, bleef mij een raadsel, ofschoon ik het zag geschieden.
Geheel zonder kleerscheuren liep de afdaling ook
niet ten einde; van tijd tot tijd verkondigde een geweldig ge-
raas dat den een of ander zijn last was ontschoten en een
rijst of zoutblik in toomelooze sprongen naar beneden tuimelde.
Dan keek ieder ängstig naar boven, of zulk een „levend geworden”
baban niet in de richting van zijn standplaats kwam
aangeduikeld. Maar alles liep zonder ongelukken af en merk-
waardigerwijze braken zelfs de blikken niet.
Tegen den middag bereikten wij een pleisterplaats bij de
eerste der drie lappau’s welke in het met ilalang (hoog .net-
gras) bedekte dal van den Lagiri werden aangetroffen. Onder
vroolijken zonneschijn smaakte het welverdiende maal ons voor-
treffelijk, en de verdere tocht was een ware pleizierwandehng,
zoodat de somber en bezwaarlijk begonnen dag in de prettig-
ste stemming ten einde liep. De kalkrotsen verdwenen rechts
en voor ons uit, terwijl zij links steil bleven oprijzen (Batoe
Alang). , i i -
Tegen 5 uur bereikten de laatsten der colonne het plaatsje
Paroe, waar in de poelen rondom den kampong de kikvorschen
een oorverdoovend concert uitvoerden, en waar wij een zeer
eenvoudige roemah negrie aantroffen.
Onze goederen en vele koelies vonden een droog onderko-
men in den missighit. Een heerlijk stroomend riviertje daar-
naast bood ons een uitstekende badplaats (Soengei Noenoek).
De colonne werd hier door 30 man versterkt, afkomstig uit
Doerian Gädang en omstreken, welke onder geleide van den
koffie mantri van Boea door den contrôleur von Schmidt ge-
zonden waren. Wie wij evenwel niet vonden, waren de hoof-
den van. het aan de overzijde der grens gelegen Soengei Ba-
toeng, die naar landsgebruik hadden moeten aanwezig zijn om
ons af te halen en in hunne negrie binnen te leiden. Onze
ongerustheid daarover werd echter bijna onmiddellijk verdreven
door het bericht dat zij op ons gewacht hadden, maar twee
dagen te voren door ziekte van Bagindo Chatib, den voor-
naamste onder hen, genoodzaakt waren geworden terug te
keeren.
IJzerman stuurde onmiddellijk bericht onzer aankomst naar
Soengei Batoeng.
Evenals in Ajer Angat trad hij met de bevolking van Paroe
in onderhandeling over den aankoop van een rund, maar men
wilde te veel voordeel hebben van de zeldzame komst der
vreemden en overvroeg zöodanig dat de koop niet tot stand
kwam en wij het zonder versch vleesch deden. Ter vergoeding
werd aan de koelies een klein rantsoen gedroogde visch uit-
gedeeld.
In het eenige vertrekje van de roemah negrie werden , zoo
göed als het ging onze veldbedden opgeslagen en weldra deed
de vermoeienis van het bergklimmen hare rechten gelden.
Z a t e r d a g 2 1 F e b r u a r i .
Zelfs wanneer de ongemakkelijkheid onzer ligplaatsen en de
opstopping van merischen in de kleine ruimte niet voldoende
waren geweest om ons vroegtijdig te doen opstaan, dan nog
zbu de gedachte, dat wij op dezen dag de grenzen moesten over-
trekken en den voet. zetten op een gebied dat tot nü toe door
geen Europeaan was betreden, ons reeds voor ’taanbreken van
den dageraad hebben gewekt en opgejaagd. De colonne werd
zoodanig ingedeeld, dat IJzerman aan de spits ging met Radja
Labih en Padoeka, terwijl Delprat, van Raalten en van Alphen
met de overige hoofden aan den staart marcheerden en ik mij
bij den heer IJzerman mocht voegen. Het weder begunstigde
onzen marsch, en het terrein was in tegenstelling met dat van
den vorigen dag bijna vlak. Eerst leidde ons het smalle pad door
het riviertje Soengei Limangan en däarna tweemaal door de
Soengei Noenoek, die op die plaatsen ongeveer 20 meter breed
was, en wiens water ons tot aan het middel kwam. Had onze
weg ons den vorigen dag in bijna oostelijke richting gevoerd ,