Radja’s handeling aan den toeankoe moet worden geweten.
Evenals de panghoeloe kapala van Moeara was hij van de
zelfde kampoeng en soekoe als de schuldenaar en wijl deze niet
bij machte was aan zijne verplichting te voldoen, zou hij bij
een vonnis tot betaling voor het bedrag der vordering mede
kunnen worden aangesproken. Zijn belang bracht dus mede de
zaak niet voor den rapat te brengen.
In het begin van 1873 begaven de eigenaren der karbouwen
zieh nogmaals naar de Kwantan-districten, om zieh tot den Jang
di pertoean te wenden. Deze hoorde daarop partijen en sloeg
een vonnis, waarbij Panghoeloe Radja werd schuldig verklaard
aan het zieh onrechtmatig toeëigenen van eens anders eigendom
en derhalve veroordeeld tot teruggave der karbouwen, dan wel
van een som van /T500 en tot betaling eener boete aan den
vorst tot hetzelfde bedrag, met bepaling dat eerst'Sia voldoe-
ning der boete de karbouwen aan de rechtmatige eigenaren
mochten worden afgestaan.
Deze laatste clausule was natuurlijk oorzaak, dat het vee
niet terug werd gegeven. Panghoeloe Radja weigerde de boete
af te dragen en Jang di pertoean had geen macht hem daartoe
te dwingen.
Deze quaestie bleef dus hangende en daarbij kwam in het laatst
van 1872 een nieuwe.
De Maleier Si Ladjien uit Inoeman bracht in September te
Tandjoeng gädang (VII kota’s) een jongen van 8 à 9 jaar Si
Maripat geheeten, waarschijnlijk in een vlaag van waanzin,
zonder eenige aanleiding, zoodanige wonden toe, dat de knaap
twee maanden later aan de gevolgen overleed.
Voor dat feit in hechtenis genomen, eischte de familie van
Si Maripat de bangoen (doodengeld) dan wel de pampas (bloed-
geld), waarop zij volgens den hadat recht had.
Om deze zaak voor den rapat te kunnen afdoen en de uit-
spraak kracht te doen hebben, moesten verschillende personen
tegenwoordig zijn en wel Si Ladjien’s 00m (mamak) en twee
soekoehoofden uit Inoeman.
Toen van Hoevell als contrôleur te Sidjoendjoeng geplaatst
werd, gaven beide genoemde geschillen hem gereede aanleiding
om zieh in verbinding te stellen met Datoek Sireno en Angkoe
Kali Radja. Door tusschenkomst van een inwoner van Sidjoendjoeng
wist hij het zoover te brengen, dat in April 1874 een
zendeling der beide Taloeksche hoofden namens hen vergun-
ning kwam vragen tot het brengen van een bezoek, waarbij
beraadslaagd zou worden over de oplossing der hangende en de
voorkoming van nieuwe quaesties.
Werkelijk verscheen Datoek Sireno den 28sten September,
vergezeld van zes mindere hoofden voor den contrôleur. Angkoe
Kali Radja was van plan geweest mede te gaan, doch
daarin verhinderd door een aanval van asthma, die een paar
maanden aanhield en waarin men geloofde dat hij zou blijven.
Wat was de reden dier veranderde gezindheid?
•Waarschijnlijk geen andere dan deze.
Vroeger had men zieh in de eerste plaats gewend tot den
vorst en van hen geen notitie genomen. Nu stond de zäak anders.
Zij waren in hun grootheid gekend en daardoor gevleid.
Door de toegestoken hand aan te nemen, konden zij slechts
rijzen in de schatting hunner landgenooten Naar Sidjoendjoeng
gaan verbond voorlöopig tot niets; zij bleven vrij in hun ver-
dere handelingen. Zeker zouden zij met de wetenschap van
de wenschen en bedoelingen der Companie "hun voordeel kunnen
doen.
Hoewel Datoek Sireno nu en later handelsbelangen als eenige
aanleiding tot zijne reizen naar het Gouvernementsgebied opgaf,
Schijnt hij in overleg met den Jang di pertoean en met diens
instemming den eersten stap gedaan te hebben. Namens den
vorst toch noodigde hij van Hoevell uit de Kwantandistricten
te bezoeken, - vóór een nieuwe çommissie de opmetingen der
rivier zou beginnen. Hij zou den contrôleur aan de grens op-
wachten, indien deze alleen d. i. zonder andere Europeànen
wilde komen en de verantwoordelijkheid voor zijne veiligheid
op zieh nemen.
Voorloopig was Datoek Sireno er niet in geslaagd, Panghoeloe
Radja en de familie van Si Ladjien mede te brengen.