vorstin, met een vrij drukken pasar op Vrijdag, die ook door
lieden uit de Kwantandistricten bezocht wordt.
In de Rantau Sibajang treft men de volgende negrieën aan:
längs de Sibajang: Pangkalan Sarei (15), Troessan (8), Auer
Koening (5), Gadja Bataloet (8), Meriring (10), Sanggam (Sang-
gan) (20), Tandjoeng Baliet (20), Pasar Ramoh (4), Oedjoeng
Boekit (3), Domo (5), Padang Sawah, Koentoe (30) : Kampoeng
Anau (4) en Loeboek Tjimpoer (4) ;
längs de Kapas: Pangkalan Kapas;
längs de Bio: Kota Lama en Loedei;
längs de Kampar Kiri: Lipat Kain (10), Si Barak (6), Goenoeng
Sail an (10), Simalingang (6), Si Djawi-Djawi (6), Ber-
hampiran, Si Bintoelie, Moeara Singgawei en Bakong (thans
verlaten).
Niet ver van deze plaats vereenigen zieh de Kampar Kiri
en de Kampar Kanan, welke laatste in haar benedenloop ook
wel Batang Sako wordt genoemd. Vandaar dat het punt van
samenvloeiing als Moeara Sako bekend is.
Van aile genoemde negrieën is Koentoe de belangrijkste ;
men telt er ongeveer 300 werkbare mannen en houdt er pasar
op Vrijdag.
Het verkeer tusschen de verschilfende negrieën onderling
geschiedt nagenoeg geheel te water.
Naar de Gouvernementslanden voeren de volgende paden:
a. van Moeara Lemboe over Soengei Kapentjoeng, Tasam,
Tandjoeng Balit, Loedei, Kota Lama en Pangkalan Kapas
naar Boeloe Kasap (laras Taram, L Kota);
b. van Tandjoeng Paoeh over Tjimpoer, Kampoeng Anau en
Koentoe naar Pangkalan Kota Bahroe;
c. dezelfde weg als onder a beschreven, doch van Loedei
over Sanggam, Mariring, Gadjah Bataloet, Auer Koening en
Pangkalan Sarei naar Ampalau (Halaban) of wel van Pangkalan
Sarei naar Oenggan;
d. van Pangkalan Indaroeng over den Boekit Penjaboengan
(de grens met ons gebied) door de Batang Lisoen naar Doerian
Gádang.
De gemeenschap met de Kwantandistricten wordt onderhou-
den längs de volgende paden:
a. van Pangkalan Indaroeng over den Boekit Penjaboengan
naar Padang Tarab;
b. van Pangkalan Indaroeng over Moedik Oeloe naar Loeboek
Ambatjang ;
c. van Moeara Lemboe naar Tambang Toedjoe en van hier
rechtstreeks naar Kota Toea, Loeboek Djambi, Toear, Taloek
en Sintadjo.
Van Goenoeng Sailan loopt een pad door de wildernis naar
de negrie Roembio der V Kota Kampar.
Omirent de inrichting van het bestuur is weinig met zeker"
heid bekend.
Evenals in andere maleische landen vindt men hier met de
hadat kamanakan de zeden en gebruiken der Padangsche Bo-
venlanden terug.
Aan het hoofd der verschilfende negrieën staan panghoeloe’s.
Hun aantal bedraagt in de 9 negrieën der Rantau Sinjinji 40;
volgens Twiss schijnen er daaronder 14 eenigszins in rang boven
de anderen verheven te zijn en zouden deze den naam van
poetjoek panghoeloe dragen.
De .negrie Pangkalan Indaroeng wordt door van Delden als
op zieh zelf staande voorgesteld, onder een hoofd met den galar
Datoek Ankedjo (volgens Twiss en von Schmidt Datoek Band-
hara).
Vroeger werd in de Kampar-Kiri-streken algemeen het gezag
erkend van de Toean Gadies, een jongere zuster van den
laatsten Radja di Boea, :die te Moeara Lemboe gevestigd was
en vóór ruim twintig jaren zonder opvolgster overleed. Vandaar
dat de Rantau Sinjinji ook wel genoemd wordt Rantau
Toean Gadies of Rantau Batina.
Sedërt dien tijd is -de voornaamste persoon in deze streken
de orang gädang radja Si Djaâna, galar Maharadja Lelo Soetan
van de Soëkoe Malajoe, die te Kota Bahroe Inaroh woont. (Deze
erkent echter evenals alle andere landschappen der Kampar Kiri
de Suprematie van den Jang di pertoean van Goenoeng Sailan.)