en hoog; de bodem bestond uit een gele, weinig'zandhoudende
klei, de humuslaag was dun.
(R. IJ.) „Onze gidsen wisten als naar gewöonte op alle vragen
te antwöorden, maar kennelijk niet al tijd even betrouwbaar. Ik
weet dan ook niet of het waar is, wat zij betreffende de Söen-
gei Arang en de Soengei Bentja Lawei meedeelden. De eerste
zou rechtstreeks in- de Kampar Kiri, de tweede in de Soengei
Wangko en deze eveneens in de Kampar Kiri üitmonden. Waar-
schijnlijker moet het geacht worden, dat beide beekjes behoo-
ren tot het gebied der Singgawei.
„Omstreeks half tien kwamen wij aan een driesprong; het
voetpad links liep naar Satoel aan de Liman. Wij sloegen
rechts af, gingen de waterscheiding weer over en schreden in
oostelijke richting voort tot ongeveer half twee. Blijkbaar be-
schreven wij een wijden boog, waarvan de Sigati de koorde
was, om het moerasbosch heen.” —
De marsch over de ladangs bleek een groote omweg; over
de waterscheiding zouden wij er zeker Veel eerder geweest
zijn, maar wij moesten onze gidsen wel volgen. De middagrust
werd nog op fraai droog, flauw golvend terrein gehouden , maar
reeds de bewustheid, dat wij niet ver meer vän de Sigati af
konden zijn, bedierf het genoegen. En onze vrees bleek maar
al te gegrond; onmiddellijk na het opbreken begon de weg te
dalen en weldra stonden wij weer diep in ’t water, terwijl de
voortgang der colonne zoo vertraagd werd, dat wij geen twin-
tig meter in ’t kwartier -Vorderden. Het bosch häd echter een
ander karakter dan dat van twee dagen te voren, het was
veel meer verdronken land dan moeras, de hatelijke pandanen
orrtbraken geheel en evenzeer het waas van verrotting en mod-
derigheid, dat daarginds heerschte. Hier waren alle planten
om ons heen groen en frisch , zelfs het water had een ander
aanzie'n; het was helder, doorzichtig'en prächtig kastanjerood
gekleurd, waardoor de ondergedoken bladeren en messen een
eigenaärdigen fantastischen gloed verkregen. Gedurende de lange
vertragingen was het tenminste mogelijk den rustpunt te vinden j
al moest men ook meestal tot aan ’t middel in ’t water staan.
Met zijn meetboek in de eene, zijn kömpas in de andere
hand,- houdt Bakhuis dapper vol den afgelegden weg te laten
opmeten en aan te teekenen, . schoon hij van tijd tot tijd tot
zijn schouder? in ’t water staat. Hoe verder wij oostwaarts
voortdringen, hoe dieper de geul, waardoor wij loopen, wordt.
Spoedig raken wij uit elkaars gezicht, ieder spartelt en ploe-
tert op eigen gelegenheid voort. Eindelijk zie ik door ’t dichte
groen heen weer de welbekende wateren van de Sigati,. met
weerzin herken ik zijn vuilbruine vloeden, in hun overvolheid
gulpen zij over de kanten heen alsof de rivier zieh trachtte te
verlossen van de haar benauwende watermassa’s , die zij eerst
in onhebbelijke gulzigheid had binnengezwolgen.
Maar waar is de brug, waarvan onze gidsen gesproken hebr
ben? Zoover mijn oog reikt tusschen de oeverboomen door,
niets dan de bruine, breede, zwalpende stroom, en aan beide
zijden läge ondergeloopen. oevers, zonder een spoor van drij-
vende of overhangende boomstammen. Zou de verbinding. met
de overzijde misschien door den bandjir zijn weggeslagen! Dan
moeten wij te midden van dit poelen- en slootennet oyernach-
ten! Een aapgenaam vooruitzicht.
Als wäre dp maat der bezwaren nog niet volgemeten, zoo
breekt vlak boven ons hoofd een geweldig onweer los. Hebben
wij tot nu toe ,ten minste ons hoofd droog kunnen houden en
wapens en patronen zoo goed mogelijk boven water meedragen.,
thans is weldra geen droge draad meer aan ons te bekennen.
Gelijk een zondvloed klatert de regen op het loof, zweept de
takken omlaag, rukt de bladeren af en spuit op ons neer, als
wilde hij, ons in waterplassen smoren. Zonder ophouden ratelt
de donder en rondom vlammen feile bliksemstralen tusschen
de boomen neer. Het wordt zoo donker als ware.de zon reeds
onder, rondkijken is bijna onmogelijk door de siroomen r-egensf
die over t gelaat loopen. Telkens komen wij aan boprde-
volle beekjes; wel is waar zijn door de zorg der yoorhoede
daarover boombruggetjes gelegd, maar het is de moeite niet
meer waard er overhecn te balanceeren, want boven en onder
water is het even nat. ’t Is zelfs niet onaangenaam om maar