der colonne, en vonden wij haar bij onderzoek in een grooten
boog opgesteld te midden van een ijl jong bosch, terwijl IJzer-
man.en Radja Labih trachtten de steeds onduidelijker wordende
sporen van ons voetpad verder te vervolgen. Werkelijk gelukte
het hun aan de overzijde van een ravijn een nieuw spoor te
vinden, dat wij een tijdlang konden volgen. Maar ons vertrouwen.,
dat wij ons op den officieelen weg: naar Boewatan bewogen,
was verloren.
Het werd nu voor Bakhuis en mij een klein tijdverdrijf, om
uit de wendingen en den toestand van het spoor te gissen naar
de beweegredenen van onzen aanvoerder- bij het kiezen van
zijn richting. Meestal toch bespeurden wij niets van de colonne,
daar het meten ons een weinig deed achterblijven; kwam er
stremming vooraan, dan haalden wij haar in, maar aanschouw-
den toch niets anders dan de ruggen der achterste koelies.
Het pad begon hoe langer hoe meer westelijk af te wijken.,
en eindelijk voerde het ons zelfs züidwestelijk, dus van ons
doel af!
•Niet, minder dan 500 Meters werden wij aldus uit onze koers
gedreven: blijkbaar trachtte IJzerman zoo lang mogelijk het
bestaande pad vast te houden, met reden bevreesd, om wanneer
wij het verlieten en noordwaarts op kapten, terecht te komen
in een moerassige geul, die dieper dan de vorigin inschaarde
in den rüg waarop wij ons bevonden. Maar eindelijk vonden
wij het oude pad met takkeii versperd en het versch gekapte
spoor rechts afslaand: de afwijking naar ’t Westen was IJzerman
te mächtig geworden, en bövendien zagen wij ook in die
westelijke richting het terrein steeds moerassiger worden.
De: sprong in het onbekende kon geen sprong in de dras
geweest zijn, anders had er zieh reeds lang stremming in den
marsch moeten openbaren. In plaats daarvan bleef de baan
voor ons vrij, de koelies schoten dus goed op. De reden daär-
van werd spoedig duidelijk: na körten tijd bewezen ons de
zwarte litteekens der takken, dat wij weer op een bestaand
pad liepen. Met vele kronkelingen, nu eens over zanderige
heuveltjes, dan door modderige kreekjes, bracht het ons voor
een verlaten hutje, gèlegen te midden van een kleinen, geheel
verwilderden ladang. Blijkbaar was het reeds verscheidene maan-
den geleden, dat hier menschen verblijf hadden gehouden. Met
ons tot zulk een merkwaardig punt geleid te hebben, scheen
ook dit pad alweer te vinden dat het zieh verdienstelijk genoeg
tegenover ons gedragen had, want daarop boog het westelijk
af. Hetzelfde spelletje begon opnieuw: in onmogelijke bochten
en kronkels liep het pad steeds meer uit de goede richting,
als wilde het onzen aanvoerder op de proef stellen, hoelang
het hem tergen kon voor hij zijn geduld verloor. De kans bleef
bestaan, dat het slechts zoover uitweek, ten einde om een
moerasdal heen te buigen ; .en dus ieder oogenblik weer noordwaarts
op zou draaien. Maar instede van dien, ging het valsche
ding zieh splitsen en scheen te zullen doodloopen in de struiken.
GeschreeuW en opstopping voor ons uit bewezen, dat het pad
verlaten was en de kapcolonne weer aan ’t werk toog. „Madjoe,
madjoe !” anders bereiken wij Boewatan niet meer ! Maar ’t was
vergeefs tot spoed aangedreven; weldra kluisterde ’t onvermij-
delijke moeras onze voeten weer, gelijk de kleverige, zuigende
armen van een reusachtigen inktvisch zijn spartelenden buit.
De middagrust vond ons gelegerd aan een kreekje midden
in den rawang; nat tot aan ons middel, zoo goed mogelijk
neergehurkt op rottende wortelbedden en sijpelende bladerhoo-
pen. Het water vloeide oostelijk: blijkbaar hadden wij nog steeds
met affluenten van de Pelalawan te doen.
Zooals het ’s morgens gegaan was, zoo ging het ’s middags :
een zieh splitsend en doodloopend pad, een halve kilometer
drasgrond met een paar soengei’s, een verlaten huisje te midden
van een varenwildernis. Langzaam, tergend langzaam kropen wij
voort. Daarbij werd het vreeselijk warm, de verlaten ladang-
velden boden geen schaduw tegen de gloeiende middagzon ;
de dichte varen-massas onder en naast ons geleken op tot zeng-
hitte gestoofde matrassen. Voor ons uit vertoonde zieh geen
hoog geboomte meer, maar onze, gevolgtrekking daaruit, dat
wij een bewoonden ladang zouden bereiken, werd niet bewaar-
heid, de streek was blijkbaar sedert lang verlaten. Weldra