maakte ik mij den tijd ten nutte door met mijö Maleischen
gids van Siloeka in het boven het bivak gelegen bosch herbarium
te verzamelen. Hier verkreeg ik in körten tijd een rijken
oogst; o. a. vond ik een ebbenhoutsoort met bijzonder groote
bladeren; een Afzelia bijuga, door mij op Java alleen aan het
strand gevonden; en Macaranga hypoleuca, Eurya acuminata
en Homalanthus populifolius, drie boomsoorten, die ik op Java
alleen in het gebergte vooral boven 2000 voet (650 M.) waar-
nam, terwijl de zeehoogte van Poelau Paoeh nog geen 100 M.
bedroeg.
Naar aanleiding van een dezer, Macaranga hypoleuca, moet
ik hier nog opmerken, dat het uiterlijk van dien boom geheel
aan een reusachtigen Ricinus communis herinnert; al de deelen
van die boómsoort, 00k de schors van den stam, zijn met een
laag blauwgrijze was bedekt.
In den namiddag maakten wij gezamenlijk een uitstapje met
de prauwen naar de overzijde om te visschen in de Soengei
Lisoen, een smalle ondiepe bergbeek, die schuin tegenover ons
bivak zieh met de Kwantan vereenigde.
Het visschen geschiedde met dynamietpatronen, die onder
water ontploffend, in den omtrek de visschen dooden of be-
dwelmen. Zonder moeite kan men ze dan met de band grijpen.
Met een kleine vangst keerden wij vóór donker in het bivak
terug.
Vermeld moet hier nog worden, dat wij vóor onze aankomst
op Poelau Paoeh veel te lijden hadden van wespen, die zieh
hier in buitengewoon groot aantal ophielden en een aantal personen
staken.
22 F e b r u a r i .
Samenkorn st met de colonne IJzerm an. ~
De oevers van de Kwantan bij Poelau Paoeh bestaan nog uit
oude Schiefers, terwijl gemengd bosch hier de eenige vegetatie is.
Om 7.50 zijn wij allen ingesçheept en wordt de reis voortge-
zet. Snel glijden onze prauwen over den hier meestal weinig
oneffen waterspiegel. De oevers zijn met hoogstammig gemengd
öerwoud bedekt.
Aan onze linkerhand merken wij onder het voorbij varen
een kleine ladang op, een droog rijstveld met een hut. Verderop
is alles weêr bosch.
Om 8.40 wordt even halt gehouden aan den noordoever bij
de Soengei Pingai. Hier treedt weer kolenkalk aan de opper-
vlakte; terwijl onmiddellijk daaraan grenzende, horizontaal af-
gezette lagen van kwartshoudende rolsteenen en kwartszand gevonden
worden. Uit deze grintlagen wordt door wassching op zeer
primitieve' wijze het goud gewonnen. Een kleine inlandsche
goudwasscherij wordt hier gevonden. Sommige der steenen
zien fraai scharlaken tengevolge van zinnober(?)-gehalte. Een
enkele maal zouden hier kleine stukken gedegen goud worden
gevonden. Niet ver van deze plaats ligt aan den zuidoever
eveneens een kleine inlandsche goudwasscherij. Vlak tegenover
de plaats waar wij halt hebben gehouden, ziet men het voet-
pad, dat naar Paroe voert. Van hier uit gaan met een hier
aan den oever liggende kano door tusschenkomst van Padoeka
een paar inlanders stroomafwaarts naar Padang Tarab vooruit,
om te vernemen of de heer IJzerman reeds is aangekomen.
Intusschen gaan 00k wij spoedig weer verder en verlaten
om 9.35 Ajer Pingai. Na 5 minuten varen ;bereiken wij de kam-,
pong Aoer Doeri, op den zuidoever van de Kwantan. Hier
wordt even halt gehouden en gaan Padoeka en de panghoeloe
kapala aan wal om navraag te doen, of de bewoners 00k
kunnen mededeelen, waar zieh een antieke beschreven steen
zou bevinden. De bewoners geven een ontkennend antwoord
en beweren zelfs niets van het voorkomen van zulk een steen
te weten. Toch moest die volgens door den heer IJzerman
vroeger ingewonnen inlichtingen in deze streek voorkomen.
Om 10.10 gaan wij weer verder.
Beneden dit gebucht Aoer Doeri zijn.de oevers lager en wordt
het hoogstammige 30—40 M. hooge woud gemist, terwijl jeug-
dig (circa 15— 20 m.) ijl secundair bosch de plaats daarvan heeft
ingenomen.