en door middel van dwangarbeiders naar het aangewezen punt,
de expeditie tegemoet zenden. „Ik gaf den mandoer in last des
middags en des avonds een schot te lossen, ten einde te voor-
komen, dat de expeditie te vergeefs naar de voor haar bestemde
leeftocht zou behoeven te zoeken, ’tgeen dan ook niet gebeurde.”
Daar de uitgestane vermoeienissen en de koude regen hem
een koortsaanval bezorgden, moest Fokker naar Bengkalis terug-
keeren, waar de expeditie hem bij hare aankomst op 2 April
hersteld terugzag.
Te 9 uur van dien dag te Bengkalis uit de „Freiwald” aan
wal gestapt, moest André zieh reeds te 10 uur weer van zijn
kameraden scheiden om met hetzelfde bootje de Chineesche
prauw met Van Alphen en de zieke en gewonde koelies te gaan
opsporen. Den geheelen dag en nacht zocht hij in de Brouwer-
straat rond, waar hij achtereenvolgens vijf Chineesche schepen
tegënkwam, bij wie hij tevergeefs inlichtingen trachtte in te
winnen.
Eerst den volgenden morgen (3 April) te 8 uur kreeg hij bij
’t eiland Serapong de gezochte prauw in ’t zieht en nam haar
op sleeptouw om naar Bengkalis terug te keeren. Op dat oogen-
blik kwam de Sri-Njamok, een stoombootje der houtaankap te
Soengei Rawah, längs zij, die door den heer Oudhuijsen, administrateur
dier onderneming, eveneens ter opsporing van de
ziekenprauw was uitgezonden.
Na de opvarenden voor die hulpvaardigheid bedankt te heb-
ben, zette hij de reis voort en kwam te 5 uur n. m. te Bengkalis
aan.