V. VERVOLG DER AANRAKINGEN.
Hoewel wij zoo snel onze paarden ons dragen konden van
Siloeka doorgereisd hadden, was ons te Soempoer de tijding
vooruitgesneld, dat Bagindo Chatib even na ons tweede kort-
stondig verblijf te Tandjoeng Käling weder met groot gewapend
gevolg daarheen was getrokken. De toeankoe laras hechtte
eenige waarde aan dit bericht, omdat hij zieh niet geheel gerast
gevoelde over een geschil-dat nog hangende was tusschen
inwoners van Soempoer en Soengei Batoeng.
Wij begrepen dat deze chabar angin (door den wind gedragen
gerucht) werkelijk uit de lucht gegrepen was, maar werden
daardoor te meet versterkt in de meening dat het noodzakelijk
was zoo spoedig mogelijk zekerheid te hebben omtrent de hou-
ding die Soengei Batoeng bij een volgenden tocht längs de
Kwantan zou aannemen.
Dus werd aan den Gouverneur van Sumatra’s Westkust een
uitvoerig verslag van Bagindo Chatib’s bezoek te Tandjoeng
Käling aangeboden. Ik wees er op dat het gebeurde deed
denken aan een comedievertooning; zoomede op het feit dat
de vreeselijke geruchten over al den tegenstand, die ons zou
wachten, en de alarmeerende tijdingen na ons vertrek verspreid,
naar alle waarschijnlijkheid afkomstig waren van ons eigen
gebied; eindelijk op de mogelijkheid dat de toeankoe van Sid-
joendjoeng in de zaak betrokken zou zijn, wijl hij met de
Soengei Batoengers blijkbaar op den besten voet stond.
Ten einde de noodige inlichtingen te bekomen, gaf de Gouverneur
last om Donderdag 18 September te Sidjoendjoeng de
pasargangers, afkomstig van Soengei Batoeng, te ondervragen.
Even vöör den aangewezen datum werd het larashoofd van
Sidjoendjoeng naar Fort van der Capelle opgeroepen om mo-
gelijken persoonlijken invloed te beletten.
Het onderzoek werd gehouden door' den assistent-resident
Rookmaker en den contrôleur van der Kolk. Zeven personen
waaronder twee van de datoek nan berampàt, waren met getah
ter markt gekomen en werden afzonderlijk gehoord.
De toeankoe laras betuigde ten sterkste zijne onschuld en
bood aan, Bagindo Chatib naar Padang te laten kortien om zieh
daar te verantwoorden. Van dit aanbod werd gebruik gemaakt.
Den i8den October verscheen .onze vriend, vergêzeld van Pa
Sakei en Pa Rangei, en met genoegen onderwierp hij zieh aan
een verhoor door den contrôleur Neumann.
Als resultaat der verschillende verklaringen kan worden aan-
genomen dat de zaak zieh volgenderwijze heeft toegedragen :
— Tijdens ons verblijf te Sidjoendjoeng op 21 Augustus, een
marktdag, had d e . toeankoe van Auer aan twee mannen uit
Soengei Batoeng, Si Moekei en Si Boedjang, gezegd dat wij
weldra de Kwantan zouden afzakken, en hun verzocht de hoofden
en wie verder in hunne negrie daartoe genegen mochten zijn,
uit te noodigen ons bij Padang Tarab te komen bezoeken.
Zaterdag thuis körnende, hadden deze lieden hunne boodschap
overgebracht.
Denzelfden avond werden de datoek nan berampat, en daarbij
00k het hoofd der V Kota, Datoek Chatib Besar en zijn ad-
viseur D. Bagindo Chatib, bijeengerqepen om het groote nieuws
te bespreken,
Al spoedig was men het daarover eens dat bij het larashoofd
van Sidjoendjoeng nader geïnformeerd moest worden naar het
doel der beide verwachte Europeanen en gevraagd hoe te hun-
nen aanzien moest worden gehandeld. Men volgde daarmede
de oude gewoonte bij alle aanrakingen met de Gouvernementslanden,
De toeankoe was de aangewezen raadsman, omdat hij