ning over hare stoutmoedigheid, om haar angst voor devreem-
delingen te overwinnen, waardoor zij ten slotte niet slechts
een aardig winstje naar huis konden brengen, maar bovenal
hare brandende nieuwsgierigheid hadden bevredigd om de
blanda’s (Hollanders) en al de vreemde koelies te aanschouwen.
Spoedig na deze ontmoeting begon het bosch lichter te worden
en ten slotte maakte het plaats voor zeer hoog ilalang-
gras, gemengd met glagah, tepoes (suikerrietgrassen), gleichend
varens en enkele jonge boompjes. Onder deze merkte onze
houtvester dadelijk een alleenstaanden hoog uitstekenden Kasih-
boom (Pometia glabra) op, waaruit hij afleidde, dat wij een
rivier naderden. Werkelijk daalden wij een paar honderd meter
verder naar een heldere, krach tig stroomende beek van onge-
veer 8 meter breedte af, op allerlei plaatsen overschaduwd en
versperd door boomen, die van de oevers horizontaal over haar
afhingen of, losgerukt en door het water meegevoerd, tot grillige
staketseis waren dooreengeworpen. Bij het doorwaden bleek
het water wel een meter diep te zijn. IJzerman, die door zijne
vroegere gesprekken met de naar Padang gekomen onafhan-
kelijke hoofden, bekend was met al de riviertjes, plaatsjes en
wegen welke wij moesten tegenkomen, deelde ons mee dat wij
ons aan de Ajer Baloes bevonden, die nabij Kota Toea in de
Kwantan valt. Deze mededeeling werd door de ons vergezel-
lende Sarassakkers bevestigd. Zij voegden er bij, dat hunne
negrie niet ver meer af was, en wij daar verwacht werden.
Tengevolge dezer uitnoodiging marcheerden enkele inlanders
door, o. a. de Javaansche magangs van Koorders, maar
spoedig liet IJzerman hen terugroepen, daar de piek aan de
rivier hem bijzonder geschikt tot nachtverblijf voorkwam, om-
dat wij er helder stroomend water in overvloed hadden en
ver genoeg van de kampong verwijderd bleven om.niette hoe-
ven te vreezen voor onaangenaamheden tusschen onze koelies
en de inboorlingen.
Aan de overzijde der Ajer Baloes was het terrein tamelijk
vlak en enkel met ilalang begroeid, welk gras tegelijk voor
dakbedekking en ligging kon gebruikt worden. De rivier bood
ons een heerlijke badplaats en tevens een veilige grenslijn
van onze legerplaats.
R. IJ, „Terwijl de koelies het terrein schoon mäakten, kwamen
de vier datoeks van Sarassak met hun poetjoek, Datoek Radja
Melajoe (weder een oude bekende vän Padang), ons verwelko-
men. Geruimen tijd hadden zij bij de grens niet ver van den
bovengenoemden pägar gewacht, maar toen wij niet kwamen
opdagen, waren zij teruggekeerd, in de meehing dat onze af-
marsch was uitgesteld. Zij hadden . natuurlijk geen rekening
gehouden met den overtocht der Oeloe, met de kronkelpaden
van Angkoe Kali en met het feit dat eene, colonne van 260
beladen menschen minder snel vooruitkomt dan een enkelein-
lander. Dringend noodigden zij ■ onsj uit nog een weinig verder
te gaan tot nabij Radja Melajoe’s w'oönplaats, waar reeds het
een 6n ander in gereedheid was gebracht. Doch aan die uitnoodiging
werd met het 00g op het late uür, de vermoeidheid
der koelies :en de uitstekende ligging van ons bivak geen ge-
volg gegeven.”
De goede afloop van dezen vermoeienden marsch, die in
’t begirv een oögenblik bedenkelijk had gesehenen, gevoegd bij
het Heerlijke weer, de 'kalmte van den stillen avondstond en
het verkwikkende zwembad . stemde ons allen vroolijk. Överal
in het kamp heerschte dan ,00k leven en opgewektheid; de
koelies bouwden hunne pondoks, stöokten vüurtjes onder hunne
rijstpotjes, baadden en wäschten hunne kleeren, ja sommigen
zaten zelfs te zingen, op de eigenaardige, dröefgeestig dreunige
wijze der Maleiers. De hoofden van Sarassak bleven tot zons-
ondergang in ons midden en verkeerden naar allen schijn in
een allervriendelijkste stemming. Ook waren zij zeer bescheiden
en vroegen om niets van wat hunne begeerte kon opwekken.
Integendeel gingen zij niet weg voor zij daartoe aan IJzerman
verlof hadden gevraagd, onder belofte van den volgenden morgen'
terug te keeren om ons den weg naar Logei te wijzen.
De eenigen, wier dagtaak nog niet was afgeloopeny waren
IJzerman en van Raalten, die bij ’t licht van een paar kaarsen
vlijtig de opmetingen van den laatsten dag in een kaartennet