geheel verstopt hebben, moeten de prauwtjes een omweg ma-
ken, om tusschen de boomen doorvarend, hoogerop het rivier-
bed weer te bereiken. Fokker zegt van dit waterwoud:
„Het is tamelijk rijk aan bangkoewang, waarvan de bekende
kadjang-matten vervaardigd worden. Links en rechts zoover
het mogelijk is tusschen het lichte bosch door te zien, ontwaart
men water. In de rivier groeit rassau, dat toeneemt hoe meer
wij de oeloe (bovenloop) naderen en het ons nog lästiger maakt
om vooruit te komen.”
Op den rechteroever heeft de Pelalawan-rivier, volgens beide
reizigers, twee zijrivieren : de Lelan Kabong (Soengei Kaboeng,
Fokker) en de Doelih (Dolli, Fokker). „De eerste werd bereikt
na zes uur roeien; het is een smal riviertje, dat volgens ingewonnen
berichten een uur ver kan opgeroeid worden, als wan-
neer men aan de pangkalan (landingsplaats) een doesoen vindt,
waarvandaan men zieh te voet naar Kampong Kaboeng kan be-
geven, die acht uur gaans daarvan verwijderd moet zijn ').
„De Dolli mondt een kwartier roeiens hoogerop uit, en de
inlanders deelden mede dat deze in een uur varens aan een
pemalang (landing) brengt, waarvandaan men na een halven
dag loopens längs een voetpad de kampong Tjibadak (of Tjem-
pedak) bereikt, welke -ongeveer even groot is als K. Kaboeng
en een twintigtal huizen telt.”
Een half uur verder deelt de Pelalawan-rivier zieh in twee
armen. Volgens André heet de linkerarm Lélandajong, de rechter
, die als de hoofdstroom (de rechtstreeksche voortzetting
van de Pelalawan) kan beschouwd worden, Anteglap. Fokker
daarentegen vernam van zijne tochtgenooten dat de linker zij-
rivier door de Talangbewoners Soengei Dajoeng genoemd wordt,
door de lieden van Pelalawan daarentegen Soengei Lelan. Hij
zegt van dit riviertje: „Links en rechts moeras. Het bosch bevat
zeer veel bangkoewang, dat echter niet wordt geëxploiteerd. Het
riviertje valt in het droge jaargetijde geheel droog. Het wordt
*) De colonne IJzerman bivakeerde aan den bovenloop dezer Doelih, Dolli of
Dolei bij den hadji op Ladang Pangkalan Dolei, in den nacht van 26— 27 Maart.
echter, met het oog op de verspreide bevolking, vrij druk be-
varen, getuige het groote aantal wrakken van sampans van
boomschors, die bij tusschenpoozen van enkele minuten, soms
bij drie of vier tegelijk, zieh aan het oog vertoonen. Deze on-
sterke vaartuigjes, die hoogstens drie menschen kunnen dragen,
worden door de bevolking zonder eenige onkosten in enkele
uren tijds vervaardigd en in deze streken zeer veel gebruikt.”
De Soengei Dajoen (of Lelandajoeng) werd door beide reizigers
gedurende een uur opgevaren, waarna zij afstapten aan
de landingsplaats, Pangkalan Baiei genaamd, waar op den rechteroever
een enkel onbewoönd huisje Staat. Hier worden de
van de Talangs-körnende producten ingescheept om naar Pelalawan
ter markt'te worden afgevoerd; het huisje is een soort
pasangrahan (doorgangshuis) voor de marktbezoekers. Het riviertje
is hier niet meer dan een ondiepe sloot, en verderop niet
meer bevaarbaar. De hem vergezellende datoeks deelden aan
Fokker mee dat de oeloe (bovenstroomgebied, oorsprong) der
Soengei Lelan zieh in de onmiddellijke nabijheid van die der
Soengei Mempoera (de bij Siak uitkomende zijrivier der Siak-
rivier) bevindt. Om deze echter te bereiken, moet men te voet
den weg over de Talangs, die de waterscheiding vormen, afleg-
gen, daar geen van beide oeloes bevaarbaar is. Voor men op
deze hooge gronden komt, voert de weg evenwel nog een half
uur door t moerasbosch over een knuppeldam van in elkaars
verlengde gelegen b'oomstammen, die de gewone moeilijkheden
opleveren, daar de meeste stammen half vermolmd zijn, vele
niet meer dan twee vinger dik en alle glad en glibberig door
regen en modder. De overgang tot de hooge Talanggronden is
plotseling, de bodern verheft zieh een tiental meters en wordt
droog, hard en zandig. Hij sehijnt onvruchtbaar en is meest
met hoog maar licht hout begroeid, afwisselend met lalang
(hoög gras) en kreupelbosch, op de plaatsen waar vroeger
droge rijstvelden zijn aängelegd. Het bochtige, maar goede en
effen voetpad voert in een half uur naar den kampong Laboeweh,
waar een 4 ä 5 tal huizen op ongeregelde afstanden van
elkaar verspreid liggen. Beide reizigers beschrijven deze huizen