vlak.bg'den equator. Daar heeft men :geen moessons met gropte
tegenstelling in den vochtigheidstoestand van lucht en bödern,
Deze blijft gedurende het geheele jaar nagenoeg onveranderd.
Dätzelfde < versehijnsel kan men in de Javaansche bergstreken
opmerken. -Möge er in den Westmoesson meer regen vallen,
een geheele uitdrogirig van den bödem en de atmospbeer in
den OosWrioësson komt daar niet voor, Dit verklaart het-feit ,
dat somtntge soorten, welke hier op de heete vlakte .kunnen
standhouden, op Java slechts in de bergen kunnen groeien. Op
de Javaansche vlakte daarentegen is het verschil tusschen de
möessöns zeer groot, en vele der daar voorkomende gelassen
moeten bijzondere inrichtingen hebben om weerstand te bieden
aan de - langdurige droogte gedurende een deel van het jaar.
Daaronder moet men de eigenschap rekenen om een tijdlang,
soms maanden aehtereen, blade-rloos te blijven, waardoor de
verdamping tot een minimum wordt teruggebracht. Dit is het
geval bij Tectona grandis L. f., Sterculia campanulata Wall.,
Dillenia g^urea Sm., Acacia leucopbloea Willd., Acacia tomen-
tosa Willd., Albizzia. procera Benth.. Albizzia stipulata Roxb.,
Butea-frondosa Roxb., Bauhinia-Malabarica Roxb,, Phyllanthus
Emblica- L. , Schleichern trijuga Willd,, Strebus asper Lour. Al
deze soorten vindt men in het wild op droge gründen in Oost-
Java, terwijl ze in Sumatra op onze reis -volstrekt niet werden
waargenómen, Daar hier de regenval meer gelijkmatig ;over het
geheele; jaar is verdeeld, zon de genoemde eigenschap- er van
geen nut zijn, en zelfs zouden de planten-daardoor j omdat zij
slechts een deel vgrnhet jaar assimileeren kunnen-, waarschijnlijk
het onderspit- delven tegenover de blijvend bebladerde soorten.
Doch keeren wij- tot het in herbossching begrepen terrein
terug, De overeenstemming van het secundaire bosch met het
vroegere oerwoud wordt langzamerhand grooter, zoodat men
na een 70- tot 80-tal jaren .ternauwernopd een verschil zal kunnen
waa-rnemen in karakter- en samenstelling van het hoog gr-oeiende
bosch, dat zieh n-u heeft-gevormd, en.het oerwoud, in welks
plaats het is getreden. Eyenw.el. is.er nog veel meer tijd noo-
dig om de verschillen tusschen beide geheel e» al uit te wisschen.
Wij gingen bij deze schets-uit van de onderstelling, dat
de döpr de Inländers aan het oerwoud onttrokken boschvlakte,
na tot bouwveld gediend te hebben, geheel aan de natúur werd
övergelafen, eft' dat dus elke van-den mensch uitgaande<stoornis
in de ontwikkeling van -het woud door vuur, het laten grazen
van veeenz. geheel was uitgesloten. In Sumatra, 'met, zij ne ber
trekkelijk geringe bevolking, is dit op zeer vele plaatsen het
geval, -zoodat het oerwoud ongetwijfeld vaak de gelegenheid
heeft om het verloren terrein weder geheel te veroveren. De
redenen dat d'it niet onmiddellijk geschiedt, met andere woor-
den , dat de soorten uit het oerwoud zieh niet terstond. weder
op het verlaten bouwveld vertoonen, zijn van verschillenden
aard. Velen méenen dat het verschijnsel uitsluitend is toe te
schrijvén aan de Sterke verlichting van het verlaten bouwveld,
in tegenstelling met de duisternis, die heerscht in het hoog-
stammige oerwoud, waar nimmer een zonnestraal den: bodem
bereikt. De planten, die na het veilen van het bosch de open
piek bedekken, zouden-volgensvhen veel licht noodig hebben,
en: daardöor in het donkere woud nooit tot ontwikkeling zijn
gekomen.' De jonge individúen der soorten van het oerwoud
daarentegen zouden alleen in de..schaduw, kimnen groeien, en
daarom in het -sterk verlichte bouWveld ontbréken. Uit de on-
derzoekihgen-vart Robert Hartig is- echter gebleken, dat dezé
onderscheiding in licht- en schaduwplanten niet geheel opgaat,
daar de -zoogenaamde schaduwplanten 00k in het - volle- licht
uitmüntend ’gedijen, indien de haar omgevende lucht slechts zoo
vochüig; is, dat zij voldoende tegen-uitdroging zijn beschut.
Wegens den bouw van • het blad kunnen zij echter alleen in
de vochtige boschlucht leven Bij de zoogenaamde lichtplanten
daarentegen zijn de bladeren op - verschilfende wijzen tegen al
te sterke verdamping beveiligd. Die invloed van de vochtigheid
der atmospheer geldt niet alleen voor de bladeren , maar 00k
voor den bodém, waarin de planten groeien. Hét spreekt toch
wel van zelf dät de- woud!)odem • veel minder aan uitdroging
onderhévig is dan de: slechts met een dünnen plantengroei be-
dekte grond in de wildernissen der verlaten ladangs. Daaraan