Voor de mannen had Baosman klein zilvergeld; wie een
kwartje wilde hebben behoefde zieh slechts aan te melden, en
menigeen maakte van deze vrijgevigheid gebruik, bedenkende:
„es giebt jeden Tag kein Wunder so wie heute.”
Wij zaten met eenige'oude mannetjes het schouwspel te ge-
nieten. Die heeren kauwden genoegelijk hun sirihpruimpje en
werkten met bewonderenswaardige juistheid het roode speeksel
door de reten van den vloer, tusschen welker planken zeker
met opzet ongeveer ddn centimeter speelruimte was gelaten.
Hoe vriendelijk het volk en de datoek’s die wij te zien kre-
gen ook waren, de stemming was minder günstig dan wij, af-
gaande op het schrijven van Padoeka, hadden verwacht. Wel
was de karbouw gekocht en als bewijs daarvoor f 5 betaaM,
maar het leven van dat dier, hoezeer ook bedreigd, bleek nog
niet reddeloos verloren. T. V . " :
Padoeka deelde mede, dat na Radja Moelano’s vertrek om
ons af te halen, vijandige invloeden hadden gewerkt, zoodat al
hoopte hij ook dat nader overleg tot instemming met onze
plannen zou leiden, dit lang zoo zeker niet was als een paar
dagen te voren. Het was hem nog niet geheel duidelijk van
welke zijde de oppositie kwam, maar dat zij aanwezig was
daaraan viel niet te twijfelen.
Ook op een ander punt waren wij teleurgesteld. Datoek Bandara
van Goenoeng had ons voorgespiegeld dat wij onze reis
wellicht tot zij ne woning konden voortzetten, en beloofd ons
te Loeboek Ambatjang te komen berichten hoe het in de onder
hem staande negrieen gesteld was. Voorzichtigheidshalve was
hem op advies van Datoek nan Bandara van Tandjoeng Käling
op het hart gedrukt uit elk dier plaatsen een hoofd mede te
brengen, om zijn getuigenis te bevestigen. Toen we hem niet
aantroffen sprak onze oude vriend: „ziet ge wel, is het niet
zooals ik zeide, is hij niet een orang bohong betoel ?” En me-
nigmaal in den loop van den middag werden deze woorden
door hem herhaald.
De practische Baosman had terstond het minder aangename
van een verblijf op de geheel open balei begrepen en daarom