„de daaronderstaande gewapende Kwantanners rijksdaalders toe-
„wierpen.
„Op herhaalde verzekeringen van den panghoeloe dat hun
„geen leed zou wedervaren, verlieten zij eindelijk hun schuil-
„plaats. De opgeraapte rijksdaalders werden hun terug aange-
„boden, doch zij weigerden die te ontvangen en deden er nog
„een tiental b i j , waarna zij dadelijk naar de Padangsche Bo-
„venlanden terugkeerden.”
De Resident van Riouw vond in het verslag van den Contrôleur
van Indragiri aanleiding om de Regeering te berichten,
dat, nu Vorst en rijksgrooten te kennen hadden gegeven tegen
den voorgenomen ontdekkingstocht geene bezwaren te hebben
en tevens verklaard voor de veiligheid der met de uitvoering
belaste personen te willen instaan, hij vermeende dat geene
andere politieke moeilijkheden de uitvoering van het plan in
den weg stonden.
Die verwachting werd door den Gouverneur van Sumatra’s
Westkust niet gedeeld. Uit de inlichtingen, gedurende de reis
naar Loeboek Ambatjang ■ ingewonnen, was gebleken dat ’s Vor-
sten gezag in de westelijke bondgenootschappen niet werd
erkend en in de oostelijke zeer weinig beteekendé. Na den
dood zijns vaders was de grens tusschen de V kota di tengah
en Loeboek Djambi nimmer door hem overschreden ; men had
gedreigd op hem te schieten, wanneer hij zulks durfde wagen.
Wat wij dus in' Loeboek Ambatjang en Loeboek Djambi aan
zijne hulp en zijne bescherming zouden hebben, was gemakke-
lijk na te gaan. Wij zouden daar in ieder geval minstens evèn
veilig zijn als hij.
Toch was het bezoek van den Contrôleur Schwartz te Basa-
rah een verblijdend feit, omdat daaruit bleek, dat de Vorst en
zijn aanhang günstig gezind waren en dus van die zijde geen
tegenwerking te vreezen was.
In verband met hetgeen zijnerzijds gedaan zou worden, achtte
de Gouverneur het noodig, verdere onderhandelingen van uit
Indragiri te voorkomen, omdat anders zonder twijfel verwarring
zou worden gesticht. Vooral in de bestäande omstandigheden
was het noodig dat de leiding der aanrakingen in ¿¿ne, en
wel in zijne hand bleef. Dezelfde overweging had geleid tot
het gouvernementsbesluit van 31 October 1877, waarbij de
bemoeienis met de Kwantandistricten den Gouverneur van Sumatra’s
Westkust was toebedeeld. Een beslissing in dien -zin
werd dan 00k uitgelokt en spoedig verkregen.
De drie zendelingen van den Gouverneur vertrokken den
igden October van Padang. Angkoe Kali Radja ging vooruit,
Radja Doebalang en Padoeka volgden vier weken later.
In de tweede helft van October kwam Radja Labih van zijn
reis naar de Nilo terug. Datoek nan Bandara was onderweg ziek
geworden en met zijn Kamanakan reeds vroeger huiswaarts
gekeerd. De drie overblijvenden waren van Padang Tarab naar
Pangkalan Indaroeng gegaan en van- daar eerst de Kampar
Kin en daarna de Kampar besar afgezakt. Vervolgens hadden
zij de Nilo tot Pangkalan Gadoengdoeng opgevaren, om verder
den weg over Logei Pangean, Taratak Ajir I iitum en Djakei
naar Kota toea te voet af te feggen. Hoewel zij naar hun beste
weten aanteekeningen hadden gemaakt, waren deze niet zoo
duidelijk en volledig als gewenscht werd; toch leverde hun
tocht belangrijke gegevens voor het samenstellen onzer kaart.
Reeds den 20sten November verklaarden de gezamenlijke
hoofden van de IV Kota di Moedik, Loeboek Ambatjang,
Kota Toea en omstreken, dat zij vergurining wenschtem te
geven tot onzen doortocht en tot spoorwegaanleg.
Te Loeboek Djambi was men dezelfde meening toegedaan
zoodat D. Padoeka Radja, de orang nan berlima van Loeboek
Ambatjang, zijn collega D. Habib van Loeboek Djambi bereid
vond om met hem de rivier af te zakken , en hunne overige
ambtgenooten tot eene samenkomst op 25 December te Poeläü
Ranah uit te noodigen.
Maar te Taloek werden zij door D. Madjo Besei ontvangen
met de mededeeling dat het nutteloos was, met hem en de
beide stroomafwaarts wonende orang nan berlima te raadple-
gen, omdat zij als hun geestelijken en wereldlijken opperheer