stroomopwaarts boomen, dat hij zijne meting niet had kunnen
voltooien.”
DINSDAG 2 4 F e BRUARI.
Het regende telkens zwaar en het water in de Kwantan
steeg met groote snelheid. De läge struikboschjes aan den
oever geraakten geheel onder water, groote boomstammen kwa-
men zwiepend voorbijdrijven, de bidoeks moesten stevig aan
de rotsen worden vastgemeerd.
Overdag echter was het lekker weer, wat aan Koorders de
gelegenheid schonk om in den omtrek veel te botaniseeren en
Delprat en mij tot de jacht uitlokte. Enkele vogels vielen ons
ten buit ; zij .behooren tot het weinige , dat de expeditie mij
zoologisch heeft opgeleverd. De geheele omtrek droeg het ken-
merk van eens of wellicht meermalen tot droge rijstvelden te
zijn ontgonnen en na het verlaten daarvan weer met bosch te
zijn begroeid. In dit dichte struikgewas kraaiden wilde bosch-
hanen die onder hevig vleugelgeklap opvlogen bij onze nade-
ring, vergezeld van hun tweetal hennen.
(R. IJ.) „In den morgen bleek, dat de hoeveelheid rijst nogonvol-
doende was voor den marsch naar Loeboek Ambatjang, weljcs
duur, als de koelies onbeladen zijn, op twee dagen wordt ge-
steld. Maar omstreeks tien uur kon de uitdeeling der rantsoe-
nen plaats vinden, en ging de koelie-colonne op weg onder
aanvoering van van Alphen en den panghoeloe kapala van Batoe
Plano. Aan de nog steeds gezwollen Binoeang werd een prauw
gereed gehouden om de colonne over te zetten.
„Na den aftocht onzer koelies werd hun taak door vrouwen
overgenomen, en de geringe hoeveelheid overgebleven padi
spoedig in bras‘(gepelde rijst) omgezet.
„ ’sMiddags kwam Datoek Bimbo Radja, het hoofd van Soen-
gei Kandi, zijn compliment afsteken. Met genoegen had ik te
Padang kennis gemaakt met dezen intelligenten jongen man,
wiens aangenaani uiterlijk onmiddellijk voor hem inneemt. On-
derweg had hij Radja Labih ontmoet en van dezen gehoord,
hoe onze rijstpraúwen ons in den steek hadden gelaten. Daarom
wilde hij bras gereed houden te Sarasak en te Logei. Op den
passar van aanstaanden Vrijdag zou zeker te Logei gelegenheid
zijn, om eenige pikols te koopen. Hiermede werd ons de
moeite van het transport bespäard, reden waarom zijn aanbod
dankbaar werd aangenomen.
„Uit zijne inl.ichtingen bleek dat het pad op den linkeroever
der Kwantan over Soempoe en Soengei Kandi naar Sarasak
loopt^ en dat van elk diér plaatsjes weer paden naar Moedik
Oeloe en Loeboek Ambatjang gaan. Met de uitgestorven en
geheel verlaten nederzettîngen Goenoeng Baiei en Rambahan
vormen de drie eerstgenoemde weinig beteekenende nederzet-
tingen de zoogenaamde Lima "laratak, aan welker hoòfd in
naam een zekere Datoek Mangkoeta Staat. ,Zwak als- dit kleine
staatje is, moet het op goeden voet blijven met zijne mächtige
naburen en is dan 00k - „betali ka Rantau Kwantan en „betali
ka Rantau Sinjinji” .
„Eerst tegen den avond keerde van Raalten térug, na de
opneming der rivier tot Padang Tarab te hebben ten einde
gebracht.” _________
W o e n s d a g 25 F e b r u a r e
De dag waarnaar wij reeds met verlangen uitkeken, opge-
wonden door de verhalen van IJzerman en Delprat omtrent al
de heerlijkheden van de riviervaart op de Kwantan, brak aan,
helaas onder stroomen regens ! Het grauwe morgenlicht vermocht
slechts langzaam èn gebrekkig de nachtelijke duisternis te overwinnen/
de omtrek onzer woning was een afschuwelijke mod-
derpoel, het pakken der bagage ging met allerlei verdrietelijk-
heden gepaard, de magangs (helpers) van Koorders deden
wanhopige pogingen om het verzamelde herbarium droog te
houden, waarbij zij dikwijls hun doel voorbijschoten en het in
brand staken. De afdaling naar de rivier was een ware gymnastische
klauteroefening en 00k de inscheping in de ranke,
schommelende bidoeks eischte de grootste voorzichtigheid en
overleg. De vier prauwen boden maar nauwelijks plaats aan
voor ons, met onze bedienden en de inlandsche hoofden, en