schors der méranti, een boom die in deze streken en ook elders
in de àfdeeling Bengkalis veel voorkomt en waarvan sommige
soorten bruikbaar timmerhout opleveren) en de dakbedekking
is atap van de nipah, die in groote hoeveelheid aan de mon-
ding der Kampar groeit.
„De bevolking bestaat voor een groot gedeelte uit pandelin-
gen; voórts vindt men hier een zeer groot aantal anak-radja,
(sultansafstammelingen) in wier dienst vele pandelingen een
waar slavenlevén lijden en die er steeds op uit zijn het kleine
aantal vrije lieden te knevelen.
„Het voornaamste middel van bestaan wordt gevonden in het
zoeken van boschproducten, die in rijke hoeveelheid en van
uitmuntende kwaliteit längs de Batang Nilo voorkomen. Een
aanzienlijk deel der bevolking vindt hierin zijn bestaan. De
boschproducten worden uitsluitend naar Singapore uitgevoerd.
De rijstbouw wordt gedreven op droge velden (ladangs), doch
levert voor eigen behoefte geen voldoenden oogst. In het ont-
brekende wordt voorzien door aardvruchten. De Datoeks deelden
mij m è d e dat de laatste oogst zeer siecht geweest was, ten-
gevolge waarvan velen schulden gemaakt hadden en-daardoor
pandelihg geworden waren. Eenmaal pandejing, voedt men zieh
gedurende het gedeelte' des jaars, dat de rijst schaarsch is,
met aardvruchten.’’ jSBM
Tot zoover was André’s reis voorspoedig verloopen, maarnu
werd plotseling de Assistent-Resident ernstig ongesteld, zoodat
zijn onmiddellijke terugkeer naar Bengkalis noodzakelijk was.
Derhalvé werd besloten, dat.André zoo snel mogelijk overland
naar Siak zou reizen, en vandaar met het stoomschip „Bengkalis”
de Siak af en door de Brouwerstraat naar den mond der Kampar
zou varen, den Assistent-Resident tegemoet, die daarheen
per prauw zou afzakken.
André voer dus in den morgen van den 4den Maart de Pela-
lawän-rivier met een kleine prauw op en bereikte drie dagen
later Siak. Den 2is,ei1 Maart ondernam de contrôleur Fokker
denzelfden tocht, teneinde van Siak uit eene bezending rijst
aan de expeditie-colonne tegemoet te zenden, Beider beschrij-
vingep van hun reis kpmen sterk overeen en vullen elkaar op
vele punten aan. Het schijnt dus verkieselijk, ze hier tot één
geheel verwerkt, te vermelden.
De reizen werden verricht in kleine Maleische kano’s, zooge-
naamde bloenkang selapis, be.mand met drie roeiers.
. Aan den rechteroever der rivier (de Soengei Pelalawan, zoo-
als André zegt, 00k Soengei Dajong of Dajoen genaamd) be-
vinden zieh ladangs, de linker oever is moerassig en daardoor
slechts op enkele punten bebouwd.
Dicht bij hare. monding is de rivier vrij breed (15 M, bij 3
Meter diepte), maar al spoedig wordt de vaargeul versperd door
omgevallen boomen, overhangende takken en drijvende eilan-
den van waterplanten, zoodat zelfs voor de kleine prauwtjes
de opvaart bezwaarlijk is. Op sommige plaatsen is het aantal
der geheel of half omgevallen boomen en van de reeds op den
bodem der rivier liggende stammen zoo groot, dat de vaar-
tuigjes nauwelijks een uitweg weten te vinden. Dan moeten zij
gelicht en over de stammen heengetrokken worden, of de ge-
heele Temanning moet Sitstappen en met lading en al een
toevluchtsoojd' pp den overhangenden boom zoeken, terwijl de
prauwen er onder door gehaald worden.
Toch heerscht er nog een tamelijk druk verkeer op dit bij-
kans versperde vaarwater, tenminste André vermeldt dat hij
meerdere prauwen tegenkwam, die met rijst en vruchten beladen
van de Talangs naar Pelalawan afzakten. Hier ruilen de
eigenaars hunne producten in tegen kains (geweven goederen),
borden enz. Geld, dat zij enkele malen in handen krijgen, wordt
door hen bewaard, zelden weer uitgegeven.
Het water van de Pelalawan is evenals dat van alle riviertjes
in de streek van dezen naam en in Siak, donkerbruingekleurd
als Sterke thee, echter niet troebel en zeer goed drinkbaar.
Het bosch op beide oevers is onbegaanbaar, de wortels der
beomen vormen kleine op zichzelf staande heuveltjes, waartus-
schen water of modder S t a a t , dikwijls meer dan eene manslengte
diep ; herhaalde malen, als de takken en waterplanten de rivier