Radja Besar’s krachtigen arm deed de aan bandeloosheid grenzende
vrijheid verkiezen.
: Het laatste woord der onwilligen was : „indien gij beraad-
slagen wilt, dan is hier de plaats niet; belegt dan eene gere-
gelde vergadering op een der drie door den hadat aangewezen
plaatsen: Poelau Ranah (Loeboek Ambatjang), Poelau gädang
(Kariet) of Poelau Sirankiang (Inoeman).”
Met deze uitvlucht was, om de uitdrukking van mijn zegs-
man, Datoek Bandara van Goenoeng, te gebruiken : „de lamp
uitgebluscht, de stok gebroken.”
Angkoe Kali Radja bleef na den omkeer te Taloek en over-
leed niet lang daarna.
Datoek Sireno kon het verlies van zijn invloed niet verknappen
en toog naar het heilige land. Teruggekomen droeg hij
den naam van Hadji toea, meer nog dien van Hadji iblis. Ook
hij is in 1888 den weg gegaan van alle vleesch, en laat evenni
in als zijn vriend, een familielid achter,, dat iets van zijn
aanzien geniet.
De verwachting, dat de , tijd Radja Besar’s gezag zou ver-
sterken, is niet vervuld. Integendeel schijnt dit nu veel minder
te beteekenen dan voorheen.
Alle berichten luiden eenstemmig, dat zijn machtsvertoon zieh
-bepaalt tot Basarah en ook daar is hij meer gevreesd dan be-
mind. Zijn prikkelbaarheid schijnt er niet op verminderd te
zijn. Zoo moet hij enkele jaren geleden iemand, dien hij verdacht
van verstandhouding met een zijner bijwijven, eigenhändig
hebben gedood.
Zijn leven acht hij niet veilig. Voortdurend heeft hij een drom
gewapenden om zieh heen. Naar de overzijde der rivier waagt
hij zieh niet meer; zijne vrouwen, die vroeger gedeeltelijk ver-
bhjf hielden op den linkeroever, bevinden zieh nu alle op den
rechter.
De geest van verzet is met het verdwijnen van Datoek Sireno
niet gestorven; hij huist in het karakter der Kwantanners.
In 1886 moest zelfs in Basarah de ontevredenheid met ge-
weld worden onderdrukt. Bij die gelegenheid werd een der
hoofden door ’svorsten volgelingen onder aanvoering van zijn
broeder Hassan afgemaakt.
De orang gädang van Tjeranti weigert om aan zijn oproeping
om te Basarah te komen gevolg te geven. In de V Kota’s verzet
men zieh., tegen zijn wenschen. Boven Kariet dreigt men
hem te vermoorden.
Is het wonder, dat hij zijne hoop gevestigd houdt op de
tusschenkomst van het Gouvernement ; dat hij geneigd is onze
souvereiniteit te erkennen en zoodoende- tot aanzien te komen?
Zoo was de gesteldheid der Kwantanlanden:,. zoo was de on-
derlinge verhouding van vorst en volk, toen in de tweede helft
van 1890 de onderhandelingen omtrent den verkenningstocht
geopend werden.
Inderdaad zijn de daarop volgende gebeurtenissen eene her-
haling van hetgeen in 1872 voorviel.
Het bestuur betuigt weder overal instemming met het plan
of belooft onthouding.
Te Taloek verwijst men de zendelingen van den Gouverneur,
evenals toen, naar den Jang di pertoean te Basarah, niet om
hem te gehoorzamen, maar om hem de wet voor te schrijven.
De rol van Datoek Sireno wordt vervuld door een man van
minder invloed, maar die zieh niet minder op den voorgrond
dringt, Datoek Sinaro nan poetih, een eenvoudige panghoeloe.
Hij weert zieh heftig eerst met den mond en daarna met
de wapenen. Bij de overvailing van van Raalten lost hij het
eerste schot, zoo de daad aan het woord parend. Het schuim
der bovenstrooms gelegen bondgenootschappen volgt hem, be-
lust op roof en moord.
Zoo zullen dweepzucht en bandeloosheid factoren blijven,
waarmede bij elke volgende aanraking met de Kwantanstreken
rekening moet worden gehouden. Daar bestaat geen macht,
die orde en tucht, recht en veiligheid kan handhaven. Zoo
ergens, zou onze overheersching daar ten zegen kunnen zijn !