en hunne' namen noemde. Toen ik mijne verwondering daarover
te kennen gaf, maakte hij mij opmerkzaam, dat ik rondom in
een kring van edellieden en rijksgrooten zat, wier namen allen
met wijdsche galars (titels) 'waren versierd. Ik was door deze
toelichting maar weinig- geimponeerd en dacht met wijlen Barlaimont:
„Ce ne sont que- des gueux” . Trouwens ik vernam
tegelijk dat een der datoek nan: berampat kort te voren een
vracht gStäh (gutapercha) van Soengei Batoeng naar Sidjoen-
djoeng had gedragen voor de kapitale somma van vijftig cent,
en dat de schamele baadjes, waarin deze hoofden gedost waren, .
hun eerst bij gelegenheid van hun bezoek te Padang door
Baosman waren verschaft.
(R. IJ.) „Trouwens de armoede of liever het geldgebrek in deze
streken is bekend. Vele Soengei Batoengers zien geen voldoend
middel van bestaan in de opbrengst der sawahs of het verza-
melen van boschproducten en begeven zieh daarom tijdelijk
naar de Gouvernementslanden om als vervangers van heeren-
dienstplichtigen of koelies op landbouw-ondernemingen w.erkzaam .
te zijn. Aan de siechte financieele omstandigheden is het zeker
mede toe te schrijven, dat de hadat de polygamie verbiedt,
hoewel -allen zonder uitzondering ijverige Mohamedanen zijn.”
Geheei in overeenstemming met het armoedig voorkomen
der bewoners was het huis, dat aan den ingang der negrie
voor ons was ingeruimd. Wij vonden het op den kam van een
zacht glooienden heuvelrug, waarlangs ter weerszij beekjes
liepen en die slechts hier en daar sporen van bebouwmg of
aanplant van vruchtboomen droeg. Het huis, dat aan twee
oude .vrouwen toebehöorde , bestond uit 6dn enkel vertrek ,. en
had zeer läge zij wanden, maar een hoog spits dak. Het rustte
op ongeveer manshooge palen, de wanden waren deels van
planken, deels van boomschors en bamboe-vlechtwerk en ver-
toonden op vele plaatsen groote gaten en scheuren, het dak
was van roembio (vezels eener palmsoort), de zwiepende vloer
van rottan en bamboe. In een hoek was een stookplaats ge-
maakt van zand en steenen, terwijl de verdere vloer door op
haar kant -staande planken in een soort afdeelingen was verdeeld,
die zeker de uitgebreidheid der slaap- en zitkamers
moesten marqueeren.
Nauwelijks zijn wij het wankele laddertje op en onder het
losse deurtje door -in dit weinig geurige heiligdom binnenge-
treden of de geheele ons begeleidende stoet van Soengei-Ba-
toengers, versterkt door allen die tehuis onze komst hebben
afgewacht, klimt mede naar binnen, rangschikt zieh zonder
aarzeling of omslag längs de läge wanden van ’t vertrek en
laat zieh op de heupen neer om sirihpruimend, doör den vloer
spuwend en zwijgend, ons kalm en onverstoorbaar aan te ga-
pen. Wij kunnen niet anders doen dan ons ook maar zoo min
mogelijk om deze ongeveinsde belangstelling bekommeren en
ten hunnen aanschouwe onze natte en bemodderde plunje voor
een gemakkelijk slaapgewaad verwisselen. Zoolang er nog plaats
is klimmen telkens weder nieuwe vrienden naar binnen en
vlijen zieh tusschen hunne inschikkelijke dorpsgenooten in- Als
wäre de vunze menschenlucht, gevoegd bij het armoedig en
pokdalig uiterlijk der meesten , niet genoeg voor Europeesche
zenuwen, worden afschuwelijke strootjes gerookt.
Spoedig begon nu het gesprek tusschen IJzerman en de reeds
genoemde hoofden, bij wie zieh nog Datoek Chatib -Besar
voegde , de eerste ’ persoon van het bondgenootschap der V
Kota’s. Zijn voorkomen was weinig indrukwekkend: een kleine ,
teergebouwde man met een bijna baardeloos en bijzonder vrien-
delijk gelaat. Toch kon men hem aanzien dat hij hooger stond
dan de anderen; hij voelde zieh ook blijkbaar geheel op zijn
gemak.
(R. IJ.) „Een donkerblauwe hoofddoek, een eenvoudige sarong,
waaronder een broek van twijfelachtige kleur en een vuil grijs
baadje dat apenhangend de borst onbedekt liet, vormden de
kleeding van den president dezer aristocratische republiek, terwijl
zijne uitrusting voltooid werd door een over den schouder
hangenden zak (bagoe geheeten) die zijn sirihdoös, rookgereed-
schap en andere kleinigheden bevatte. Hij noch een der ove-
rigen droeg de sewa of kris, waarvan zij anders onafscheidelijk
zijn, Zijn galar luidt Pajoeng Säkaki (de eenige Steel van het