In de richting waarin wij er doorheen trokken, bedroeg de
breedte van dit stroomgebied ongeveer 500 meter, Over dezen
geheelen afstand-bestond het pad. uit in elkaars verlengde ,lig-
gende boomstammen, die .-in allerlei graden van verrotting ver-
keerden, zoodat het voor ons, met onz-e zware natte schoenen,
heel bezwaarlijk en vermoeiend- was om er overheen te- komen.
Ten tweeden maie rees de bodem en werd droog en vast,
maar de rüg was nog lager dan de vorige en maakte zeer spoe-
dig weer plaats voor een waterbosch, even breed, dichtbe-
groeid en drassig als het achter ons liggende. Ook hier boom-
stammetjes, onder onze voeten uitwijkend of brekend,. of in
een modderige brij uiteenmojmend, ook hier dezelfde flauwe
aarzelendé strooming, van het in honderden kronkelende gootjes
verknutselde water. Na een nieuw halfuurtje van boegspriet-
loopen en in den modder plassen kwam ook hieraan een einde,
wij landden ten derden maie op vasten bodem aan en betraden
weer een grooten ladang. De grond steeg hier aanzienlijk, wat
ons met hoop vervulde, dat de drassige dalvlakten niet nog-
maals zouden optreden. Het liep tegen 12 uur, wij hoopten aan
’t andere eind der akkers het middagbivouac gereed te vinden,
en, snelden dus de colonne .voorbij naar de spits. Maar met
eenige- teleurstelling zagen wij het terrein weer dalen, en den
weg uitloopen op een smal boschpaadje, dat steeds vochtiger
werd, terwijl links en rechts zwaar hout. het uitzicht.beLette.
Nog eenige stappen, daar zien wij den weg zachtglooiend
anderduiken in een'tamelijk breed, stilstaand water; dat ver-
derop in,het dichte, diep groene bosch weghuigt ! Eenige kleine
kanos van boomschors liggen deels. omgekeerd op dan kant,
deels half gezonken in het water, en toonen ons. op ’t eerste
gezicht dat deze plek een inscheepplaats,. een pangkalan is.
Aan den oever staan IJzerman, André en Koorders met onze
Talangers: de eersten kijken eenigszins beteuterd, de gidsen
glimlachen idioot-verlegen en brouwen evenals de vogelaar van
heden-morgen : „Mhischti pgakhei peghauw.” En om de nood-,
zakelijkheid- van dit vervoermiddel met een sprekend vaorbeeld.
te 1 bevestigen, wandelt de Talangsche familie die achter ons.
aankwam ons voorbij, haalt van onder de struiken een tamelijk
groote, schoon zeer ranke bidoek voor den dag, scheept zieh
in en- paddelt gemoedelijk het bosch in, dat haar als tn een
haag van groen opneemt en onmiddellijk voor ons 00g verbergt.
André he-rkende in hen bewoners van Pangkalan Lelanda-
joen, die hij twee weken te voren ontmoet had op zijn reis van
Pelalawan naar Siak.
Wij waren er ingeloopen ! Onze brave gidsen hadden zieh geen
rekenschap gegeven, dat eene scheepsgelegenheid voldoende
voor twee à drie menschen, niet bepaald toereikend was voor
driehonderd, en ons herhaaldelijk verzekerd dat er een goede
weg naar Pangkalan Lelandajoen bestond. Zij hadden ons dien
weg gewezen, gelijk wij van hen verlangd hadden : den eenigen
die gebruikt werd. Dat deze weg voor de helft een rivier w as, konden
zij niet helpen, en dat wij dit niet Vooruit begrepen hadden,
was onze eigen schuld. Toen IJzerman hun trachtte duidelijk te
maken,£.hoezeer zij ons in moeielijkheden hadden gebracht,
trokken zij zulke lachwekkend domme en goedige gezichten,
dat het eigenlijk onmogelijk was boos op hen te worden, en wij
ten slotte maar elkaar wederkeerig stonden uit te lachen, en
den wijzen ornitholoog nabrouwden : „Mhisti pgakhei peghauw” J
Maar met brouwen bouwt men geen prauwen, hoe primitief
deze 00k zijn mögen; de drie of vier hulkjes, die aan den
pangkalan lagen en waarvan bovendien een paar blijkbaar geen
zee meer konden bouwen, waren anders ■ zeker van de aller-
eenvoudigste maar daarbij geestigst verzonnen constructie, die
men zieh kan denken: over een geraamte van rottan en dünne
gebogen takken was één enkel groot gaaf stuk boomschors ge-
spannen, dat aan voor- en achtersteven in sierlijke ronding tot
een kiel samengeknepen was, terwijl de daarbij noodzakelijk
ontstaande naad met rottantouw was dichtgenaaid.
Ondertusschen was de bewoner van een nabijgelegen ladang-
huis, dat ons in ’t voorbijgaan reeds door zijn goed onderhouden
uiterlijk en net bewerkte tuinen had getroffen, tot ons gekomen :
hij bleek een hadji te zijn, die zooals gewoonlijk, meer ontwik-
keling en vrijmoedigheid bezat dan zij ne rasgenooten, welke