joeng Käling bij hun aankomst koffie te drinken. Deze haasttè
zieh natuurlijk ons evenzeer te verlooehenen.
Onder den uitroep : „kamie akan pergi menboenoeh si kapir
nan laloe di sini” (wij zullen den ongelodvige gaan dooden,
die hier voorbijgetrokken is) trokken eenigen het bosch in. De
meesten bleven echter in den ladang achter, om af te wachten
hoe de zaak zou afloopen en om in het günstig geval ook hun
slag te slaan.
Tal van personen worden genoemd als deelhebbers aan den
moord van van Raalten, rriaar alle berichtgevers noemen als
hoofdaanleggers van het gruwelstuk Datoék Sinaro nan poetih
uit Taloek en Si Alam galar Hadji Ibrahim uit Soengei Pinàng.
Verder traden op den voorgrond Si Hajoen Uit Djakei en
Datoek Maradja uit Sarassak. Deze ontzagen zieh niet zieh open-
lijk op hun gedrag te beroemen en te verklären een den profeet
welgevallig werk verricht te hebben.
Als buiten twijfel mede schuldig moeten nog beschouwd worden:
Si Kasoep galar Ampanglima nan Toenggang, doebalang
en Si Haroen uit Loeboek Djambi; benëvens Ampanglima Ma-
lim, doebalang uit Taloek eil Ampanglima Padei, doebalang
uit Kariet.-
Omirent het totaalcijfer der in den ladang vereenigdé personen
bestaat geen zekerheid; het wordt-nu-eens 100 , dan
weder iooo opgegeven.
Zoodra wij kwamen opdagen, namen ' de laffe Schurken de
vlucht. Datoek Sinaro nan poetih kreeg een schampschot over
den buik.
De terugtocht werd tot Logei voortgezet, wäar vàn Raalten’s
hoed, schoenen en koperen meetdraad ’s avonds in triomf werden
vertoond. Onze 18 zakken rijst waren in overleg met den
orang gädang in een meer afgelegen hem toebehoorende woning
overgebracht.
Datöek Bandara kwam tegen 5 uur te Logei en keerde zoo
snel mogelijk over Moeara Lemboe en Pangkalan Indaroeng
naar huis terug.
Den volgenden morgen verdèelden onze vijanden zieh in twee
groepen; de eerste bleef ons volgen, maar kwam niet verder
dan het bivak, waar de achtergelaten, meerendeeis voor hen
waardelooze zaken werden buit gemaakt; de tweede marcheerde
over Djakei en wilde beproeven ons in ’t front aan te vallen,
wel vermoedende dat wij bij den staart der colonne op huntie
ontvangst waren voorbereid. De laatste bende bespeurde in het
bosch een jongen beer en slaagde er in dien te vangen, eén
oogenblik later kwam de moeder opzetten om haar jong te be-
vrijden. Tijdens de nu volgende jacht wist het kleine dier zijn
bewaker zoo toe te takelen, dat deze het möest loslaten; maar
de oude beerin was minder gelukkig,.zij moest haar ouder-
liefde met den dood betalen. Deze ontmoeting had het doel van
den tocht geheel doen vergeten; toen zij was afgeloopen vönd
men het te laat geworden, om uitvoering aan het plan te geven.
Het vuur schijnt niet bijzonder groot geweest té zijn, ten minste
men keerd|| terug en- gaf verdere vervolging op. Den 4den gingen
de beide, bij de rijst achtergebleven wachters uit, om te
zien wat er van ons geworden was, doch kwamen dien dag
niet verder dan ons eerste bivak; den 5ie” bereikten zij de piek
waar wij. den nacht van den 3ien op.den 4dcn hadden doorge-
bracht. Verder gaande vonden zij den weg met doorns versperd
en wijl er geen aanleiding was, zieh over ons lot ongerust te
maken, keerden zij op hun schreden terug, om te Sidjoendjoeng
rapport van het gebeurde te gaan brengen.
In den ladang kwam de orang gädang van Logei hun mede-
deelen, dat den 6den vijftig man van Taloek de-rijst en een
opgevangen djawi hadden opgeeischt en dat hij die niet had
durven weigeren.
Zoo was dan moord en roof het antwoord op de waarschu-
wing aan de V Kota om zieh van vijandelijkheden tegenover de
expeditie te onthouden; een antwoord niet gegeven- door-.de
bestuurders, want dat zijn geen machthebbenden, maar door
een troep bandelooze Schurken , in naam van Allah en den Profeet
opgezweept door dweepers en eerzuchtigen.”