verwijderen, wordt de afgelegde weg met de meeste zorg gemerkt.
Daartoe bedienen zij zieh van een middel doelmatiger
dan de steentjes van Kleinduimpje: rechts en links worden
takken gebroken, maar niet geheel afgesneden of afgescheurd,
zoodat zij blijven leven, weder uitloopen en de breuk jareri
lang bewaren. Dikkere stammetjes worden schuin doorgekapt
en deze kappen behouden ook jaren lang hun kenmerkend
uiterlijk.
„Niets van dien aard ontging het' oog van Datoek Radja
Labih, die aan het hoofd der kapco-
lonne eene opening maakte, vo'ldoende
voor mij om hem met het kompas in
de hand te volgen. Onmiddellijk be-
speurde hij, waar het hout het minst
dicht was, hoe men het best een ge-
vallen boomstam of een doornstruik oro-
gaan kon, op welke wijze men zieh het
geinakkelijkst door een drassig ravijn
of tegen een steile helling opwerkte.;
hij kende elken boom, elke plant, ieder
dier, kortom hij bleek een volleerd en
onvermoeid woudlooper te zijn. Tusschen
of achter de kappers (toekan rambah)
volgde gewoonlijk Koorders, die er op
lette, dat de opening zoodanig werd
verruimd, dat de beladen koelies ge-
makkelijk konden passeeren en die on-
dertusschen alles wat van zijn gading
was — en dat was ze'er veel liet
omhakken of afplukken en meedragen.
Datoek Radja Labih Op dezen morgen van den zesden zagen
wij reeds kort na ons vertrek sporen
van rhinocerossen, leidende naar een stilstaanden poel, klaar-
blijkelijk een badplaats, en andere bewijzen der tegenwoordig-
heid van een olifant.” —
Aan de achterhoede, waar wij niets anders te doen hadden
dan in het uitgetreden spoor mee te' sukkelen en uit den treu-
ren onze voetstappen' te -teilen, werd de eenige mogelijke af-
leiding geboden door de afwisseling van het terrein. ledere
hindernis waarop de voorhoede stuitte, veroorzaakte een schok,
die zieh als een steeds aangroeiende vertraging door de geheele
colonne voortplantte en zieh aan de achterhoede in lange op-
on thouden deed gevoelen. Aan den duur en het aantal dezer
stoornissen in den voortgang van den koelietrein konden wij
altijd vooruit weten door welk soort terrein het spoor ons voe-
ren zou. Dezen morgen vorderden wij bijzonder. ras en ont-
moetten in- overeenstemming daarmee ook weinig rottans en
pandanen. In plaats van deze doornstruiken merkten.'wij in de
dalen een eigenaardig soort palmen op, die ons'- aan Nipah-
palmen deden denken, maar door' de koelies pihang-pinang
werden genoemd; ofschoon ze weinig overeenkomst-met de ge-
wone pinang vertoonden. Evenals de nipah hadden'deze boomen
een onder den grond verborgen horizontalen stam,- zoodat de
kroon van lange gevinde bladeren dicht boven dt:n bodem’ zieh
uitspreidde. De modder der beekvalleien was . ook -mLnder ,diep
en in hun midden, waar stroom in het water'heer-kdite;:-von-
den wij zelfs fraai uitgeschuurde beddingeri. van kieirie witte
kiezelsteenen en blinkend zand. De richting ivan ;den 'stroom
dezer beekjes was oostelijk, waaruit ons bleek. dat -wij in het
stroomgebied van een andere rivier gekomenl wafen j idus over
een waterscheiding gegaan. Het was op den rug dier s'cheiding,
dat de alifantspaden zieh bevonden.".
Op een bepaald punt van onzen „track” gekpmen, werd onze
nieuwsgierigheid gaande gemaakt door ’t feit'.dat het yoor ons
uit hoe langer hoe lichter werd. Zou het bosphpreeds een eind
nemen? Het verschijnsel helderde zieh spoedig dp ; wij betra-
den een open piek, welks bodem dicht begroeid was methooge
varens en de wuivende tweerijige reuzenbladen der Alpinias
en Elettarias, welke ladang-planten wij sedert -het verlaten der
ontginningen niet meer hadden aangetroffen.
Tegen den middag begon de plantengroei merkwaardig te
veränderen; wij kwamen over zanderigeheuveltjes, die sterkaan