M a a n d a g i 6 M a a r t .
In den vroegen ochtend vertrok Radja Labih, vergezeld van
Padoeka en een zieken koelie. Het opbreken der colonne kostte
niet. veel moeite meer, de rijst was bijna op, de droge visch
en het zout geheel, onze kisten met blikjes- waren tot enkele
versmolten, de kadjangmatten zoo versleten, dat zij meerendeeis
reeds achtergelaten waren. Die lichte belasting der colonne
had den vorigen dag er veel toe bijgedragen, dat de
hoogst bezwaarlijke marsch-*; betrekkelijk zoo snel en zonder
ongevallen was afgeloopen. Maar toch bleek ; dat daarbij nog
veel was verloren gegaan, deels bij ongeluk, deels ook moed-
willig weggeworpen. Gelukkig behoefden wij er ons nièt meer
over bezorgd te maken. De marsch voerde ons spoedig in de
ladangs van Laboe, welke nederzetting door een strook bosch
van de bij haar behoorende bandjar Poelei gescheiden wordt.
De weg bood veel afwisseling; nu eens moesten wij over boomstammen
klauteren, dan weer. schreden wij. door hoog woud,
een eind verder werd het pad ter weerszijde ingesloten door
’t dichte kreupelbosch der afgeladangde gronden.
(R. IJ.) „Qnder de op den grond liggende boomen trokken
behalve de brosse maranti, de gewoonlijk zorgvuldig geschilde
batang soerau met zijn gedraaiden vezel en de batang kompai
met mesvormige wortels bijzonder de aandacht.” .— ,
Onze koelies, uitgelaten door ’t gezicht van bebouwde velden
met eetbare vruchten, stalen alles wat zij tegenkwamen ; sui-
kerriet, ananassen, ketimoens, spaansche peper (lombok setan)
en manihot (tapioca, ketella) ,,-r-en de lengte der colonne belette
ons deze baldadigheid te keer te gaan. Voor enkelen volgde
echter de straf op de zonde: de meerendeeis geheel onrijpe
ananassen werkten hevig op hunne door .’t vasten en in ’t water
loopen verzwakte ingewanden ; één hunner werd zelfs zoo ziek ,
dat hij längs, den weg bleef liggen en door ons in een der
ladanghuizen moest achtergelaten worden.
In de ladangs werd vrij veel suikerriet verbouwd.
(R- IJ.) „Naast het voetpad stond in bandjar Poelau een suikerrietmölen
van zeer primitieve samenstelhng. Terwijl verderop
noordelijk de gewone molen werd aangetroffen, waarbij op twee
houten cylinders schroef-
draden zijn uitgesneden, die
in elkander grijpen en de
cylinders in tegengestelde
richting doen draaien, zoo-
dat men het riet slechts
daartusschen behoeft te
steken om het sap er uit
te-persen —■ eene construc-
tie die reeds een vrij groo-
te technische ontwikkeling
vereischt gfflbepaalde men zieh hier tot het gebruik van een
langen hefboom, die over een vlakke uitholling van een horizontalen
balk werd gerold. Het- sap werd opgevangen in een
goot van boomschors (zie nevensstaande* 'figu-ur).” —
Onze gidsen hadden ons reeds gewaarschuwd, dat wrj nog
een rawang moesten doorwaden. Langen tijd voerde 'ons de
weg oostwaarts, waarschijnlijk om een breed rivierbed te'ont-
gaaii. Ten slotte sloegen wij weer links af en al spoedig daalden
wij dan ook af in läge verdronken gronden. De weg daardoor
was samengesteld uit reeksen van-omgehouwen boömstammen,
die echter met zoo weinig zorg en regelmaat waren gekapt en
neergevleid, dat wij ieder-oogenblik door ’t water ofden modder
moesten waden of van wortelstronk op wortelstronk voltigee-
ren. In vergelijking van den vorigen dag waren de bezwaren
echter niet groot en duurden ook niet zoo lang-., Daarbij kwam
dat het weder fraai en warm was,. en de plantengroei niet- het
troostelooze karakter van een moeras droeg. Bijzonder werden
wij verrast door tvoorkomen van sierlijke boomvarens, die op
Java nimmer beneden 300 M. zeehoogte groeien, maar hier te
midden der waterplassen hun sierlijke waaiers uitspreidden.
-t Water waardoor wij waadden was meerendeeis helder en
stroomend, het behoorde tot de Soengei Dajoeng, die dit
geheele, breede rivierdal met' zijne kreken en spruiteil ver-
26
Suikerrietniolen.