— I O -----
wone inspanning en werd grootendeels dopr den toenmalxgen
luitenant, nu kapitein L. A. Bakhuis verricht.
Aanvankelijk wilde ik mij bepalen tot het schetsen van het
terrein, dat voor mogelijken spoorwegaanleg m aanmerking
komt, maar bij nader inzien werd het van belang geacht ook
datgene vast te leggen, wat meer zuidelijk, zij het dan ook op
hoogst onvolkomen wijze, bekend is.
Wie zieh ooit gewaagd heeft aan het maken van terreinvoor-
stellingen, afgaande op inlandsche berichten, weet welk een
eindeloos geduld er noodig is , om iets voort te brengen, waar-
mede men eenigszins vrede kan hebben. _
In het bijzonder geldt dit, wanneer de benchtgevers Maleiers
M . dat wil zeggen menschen, die van afstanden en windstreken
slechts weinig begrip hebben. Zij spreken van een dag of van
een halven dag; horloges houden zij er met op na, zoodat
onderverdeeling in uren onbekend is. Nu is het begnp „dag
zeer onbepaald. Gewoonlijk mag men daarvoor rekenen het
tijdsverloop tusschen io en 4 uur. De Maleier is een vyand
van vroeg op reis gaan; hij maakt .zijn toebereidselen in den
regel op zijn gemak en in overeenstemming daarmede is hij1 at-
keerig van overdreven vermoeienis, zoodat hij zijn taäk-emdigt
lang v66r de zon is ondergegaan. Van de zes uren die-zijn normalen
werktijd uitmaken moet, wanneer men per prauw reist,
•worden afgetrokken de duur van het middageten en van het
uitrusten; terwijl bij voetreizen overal waar daartoe gelegen ei
bestaat wordt aangelegd om koffie te drinken. een strootje te
rooken en een praatje te maken. Gewoonlijk zijn dan ook alle
, afstanden te groot geschat. _ I •
Dit is trouwens ook bij de* opgaven van Europeesche re.zi-
gers in de wildernis het geval. Het is opvallend hoe weinig
men zelfs onder günstige omstandigheden in 66n uur vooruit-
komt; in ongunstige wordt dit natuurlijk nog erger, zoodat men
bijna den moed daaronder zou verliezen.
De Maleier heeft een afstandsmaat „satoe tonga en antwoordt
dikwijls als men vraagt hoe ver een plaats van een andere
verwiiderd is: saia kira tiga (of een ander cijfer) tonga.
— u __
Op de rivier zegt hij nog: zoo o fzooveel bochten, tandjoeng,
want de meeste vaarwaters in de läge landen slingeren uit den
treure heen en weder.
Evenals de Hollandsche boer heeft hij zijn eigenaardige op-
vatting omtrent dichtbij (dékat), en kan men zieh op zijn ver-
zekering dienaangaande niet onvoorwaardelijk verlaten.
Van de windstreken kent hij alleen oost en west; hij weet
waar de zon begint te leven, en waar zij dood gaat, maar met
noord en zuid houdt hij zieh niet op; boven- en benedenstrooms,
hooger en lager, dat zijn de uitdrukkingen, waarvan hij zieh
bedient en die slechts weinig licht geven, wanneer er geen
rivieren zijn, waaraan men zieh kan vasthouden.
Rivieren en handelswegen (voetpaden) zijn hem gewoonlijk
vrij nauwkeurig bekend. Te dien aanzieri is kruisverhoor moge-
lijk; waaruit een geheel kan worden opgebouwd, dat op eenige,
zij het dan ook slechts zeer betrekkelijke, waarde aanspraak
kan maken.
Het nevelachtige waas, waarin ide. onafhankelijke staatjes
längs de Batang Hari, dé Kwantan en de Kampar gehuld zijn,
trekt daardoor weg en bepaalde vormen komen te voorschijn.
Die vormen hebben veel vaags en onbestemds, maar zouden
dat behouden, ook al ware onze wetenschap veel grooter dan
thans.
Want1) „een Maleische Staat strekt zieh zoo ver uit als zieh,
„van de eerste vestiging uitgaande, de bevolking längs eene
„rivier en hare zijtakken verbreid heeft, en verliest zieh in de
„wildernis” .
Langs een voetpad, aan een beek of rivier, daar waar de
eene bewoonde buurt aan de andere paalt, weet men ieders
rechtsgebied aan te wijzen, maar daarbuiten heeft dit geen
praktisch nut. Ieder kan in het bosch ladangs maken, planten
en oogsten, waar en zoolang het hem lust.
Toch heeft men gemeend grenzen te moeten trekken tot betere
’) Prof. P. J. V e th in zijn inleiding bij de reis van «Siak naar Poelau La-wan»
door J. A. van Rijn van Alkemade. T ijd schr. Aardr. Gen. jg . 1886, biz. 102.