15 M. breedte en 2.5 M. diepte. Er lag een zware boomstam
over en de kanten waren gelukkig zoo hoog, dat zij den sterk
gezwollen stroom beletten om den contrek onder te zetten. Aan
de overzijde stond een groote pondok, die tot rüsten uitnoo-
digde, en blijkbaar 00k tot dat doel daar was opgericht. We-
gens de gladheid der brug was het wenschelijk een steuntouw
te spannen, maar op het geschreeuw om het tali kawat (ijzer-
draadtouw) kwam geen antwoord, en na lang geduld oefenen
bleek eindelijk, dat het ver ächtergebleven was. (R. IJ.) „De daar-
mede belaste koelie had een uur te voren geweigerd het verder
te dragen, daar hij vond dat nu de beurt eens aan een ander
was. Een ernstige vermaning en de last aan den djaksa om
voorloopig dezen zelfden man elken dag met dit niet te lichte
vrachtje te belasten, waren het antwoord op zijn strike.”
Een eind verder hielden wij de middagrust te midden van
vriendelijke heuvels op de waterscheiding tusschen de Soemi-
nik en de Singgawei. Daarna spoedden wij ons weer voort,
en kort .na 66n uur zagen wij het voor ons uit licht worden.
Dat was. een - ladang! Spoedig hadden wij den ruwen pagger
bereikt en strekte zieh de open vlakte met zijn knekelveld van
boomgeraamten voor ons uit. De Sterke zonneschijn Verblindde
onze ■ oogen, die door ’t halfduister van het groote woud sedert
twaalf dagen wären verwend. Op de hoogte voor ons uit zagen
wij een huis en een paar menschen: wij waren in bewoonde
streken! de marsch door ’t onbekende land was volbracht !
Onwillekeurig keken wij om naar het groote bosch achter ons,
in . sombere schoonheid strekte zieh de zwartgroene wal van
boomen ter weerszijden uit, de hooge gewelven hunner krönen
als spitsbogen rustend op de grijze zuilen , terwijl liit een dezer
tempelpoorten de lange rij onzer koelies kwam aankronkelen,
als een kleurige slang, die uit haar schuilplaats aan ’t daglicht
kruipt. Längs een ladang hadden wij de wildernis betreden,
längs een ladang verlieten wij haar weer. Hoeveel was er in
die twaalf dagen niet gebeurd; met weemoed gingen onze ge*
dachten terug naar onzen flinken kameraad, wiens bloed den
drempel van die andere boschpoort had gedrenkt.
Voor bespiegelingen was het echter niet de geschikte tijd,
want het oude spelletje van boegsprietloopen en koordedansen
begon van voren af aan, en de blakerende middagzon deed
ons al gauw bewoonde streken verwenschen en het koele woud
betreuren. In het eerste huis waarlangs de weg ons voerde,
vertoonden zieh de bewoners voor de deur; zij waren niet be-
vreesd of verlegen, maar 00k niet vriendelijk en welwillend;
op de herhaalde vraag der koelies of zij geeh rijst te koop
hadden, antwoordden zij stug van neen. In de verte zagen wij
nog een ander huis, en-in de nabijheid liep een vrouwluidkeels
te gillen; blijkbaar was zij verschrikt door den plotselingen
aanblik van een lange rij vreemdelingen, aan wier aantal geen
einde scheen te komen en die dwars door hare nederzetting
heentrokken.
Vöör het huis, op een tiental meters afstand, bevond zieh
een graf, van het gewone vierkante, terrasvormige model, dat
men overal in die streken tot Siak toe aantreft, het bovenste
platform omgord door vier dünne vierkant bekapte balken en
bekroond met twee kleine ruw gesneden grafpaaltjes (nai'sans).
Bij het huis draaide het pad geheel in noordelijke richting
af en wendde zieh naar den aan die zijde gelegen rand van
den ladang, zoodat het voortdurend evenwijdig liep aan den
pas verlaten boschrand, naar welks schaduwrijke dreven wij
met snakkend verlangen terugblikten. Het bosch aan de noord-
zijde bleek echter slechts een smalle drassige strook te zijn,
die den eersten1 ladang van een tweeden scheidde, welken wij
00k weer in zijn volle breedte moesten overschrijden, om nog-
maals een: dichtbegroeid beekravijn over te steken en in een
derden te komen.
Hier voerden onze gidsen ons tot bij een vrij groote en flinke
woning, en daar de lucht betrok en een frisch beekje niet te
ver verwijderd was, besloot IJzerman voor heden den marsch
te staken en rondom het huis te kampeeren. Het was drie uur
in den namiddag toen met het opslaan der nachtverblijven
werd aangevangen. De ladangbewoners noodigden ons met
bijzondere vriendschappelijkheid uit, den nacht in hun huis