beekje te zijn overgegaan, aan een verlaten ladang met hooge
varens, waartusschen de verkoolde stammen nog onvergaan
verspreid lagen. Wij waren dus waarschijnlijk niet ver meer
van bewoonde oorden. Enkele profeten hadden dit den vorigen
dag reeds voorspeld, toen een paar kraaien zieh bij het bivak
vertoonden. De regen was een oogenblik te voren opgehouden.
Onder de toekan rambah heerschte groote opgewondenheid,
met vereende krachten en geweldig geschreeuw werkten zij
zieh door het struikgewas. Plotseling stonden wij aan den oever
van een 18 ä 20 M. breeden stroom, die hier een scherpe bocht
maakte, om zieh in noordelijke richting voort te’ spoeden.
„Het uitzicht was eensklaps verruimd, men kon den blauwen
hemel met het 00g volgen tot waar hij zieh in het Westen
achter de heuvelen, in het Noorden en Oosten achter eenlaag
gordijn van groen verborg, en toen een oogenblik later de zon
stralend te voorschijn brak, was het alsof zij met de wölken
al onze bezwaren en zorgen had weggevaagd. Zoodra het bleek,
dat het water niet hooger dan de schouders kwam, werd de
rivier doorwaad. Aan de overzijde op een zandplaat koester-
den wij ons in den zonnegloed en wachtten wij , onze kleeren
drogend, de aankomst der colonne af.” —
, Nadat de eerste besprekingen waren afgeloopen, kwam ons
ook de gevonden rol staaldraad weer in de gedachte en meid-
den, wij dit feit aan IJzerman •, die het reeds van de voorste
koelies bleek vernomen te hebben. Een onderzoek bracht aan
het licht, dat degene, die met. het dragen belast was geweest,
Si Oentoe heette en tot de ploeg van den mandoer Taib be-
hoorde. De man was verdwenen en niemand wist waar hij was.
Het bleek echter dat hij onder de koelies bekend stond als
lijdende aan vlagen van waanzin en dat hij reeds een paar dagen
te voren te kennen had gegeven dat hij zieh van kant wilde
maken, waarom men het niet onwaarschijnlijk achtte, dat hij
tijdens zulk een aanval van den weg was afgeweken en ver-
dwaald. IJzerman beval derhalve aan zijn mandoer om met 10
koelies terug te keeren tot het punt waar het draad gevonden
was, en links en rechts daarvan het bosch te doorzoeken.
Schoon blijkbaar met tegenzin, vertrokken zij naar de overzijde.
Ondertusschen dachten wij met schrik aan het droevig lot
van den verdwaalde, wanneer het hem niet mocht gelukken
ons spoo'r terug te vinden, daar hij zonder voedsel in de wil-
dernis rondzwervend, onfeilbaar moest verhongeren. Daarom
Werd op voorstel van Bakhuis met tusschenpoozen een drietal
geweerschoten gelost als sein waar wij ons bevonden.
Na een uur keerden de uitgezonden koelies terug, zonder
iets van den vermiste bespeurd te hebben. Maar een half uur
later meldde deze zieh aan; hij beweerde dat hij zieh terzij van
het pad te slapen had gelegd en bij zijn ontwaken het niet meer
terug had kunnen vinden, tot onze schoten Hem de goede richting
hadden gewezen.
Wij verheugden ons over zijne redding; hadden wij geweten
hoe groote eilende hij later stichten zou, wij zouden gewenscht
hebben, dat hij in de wildernis wäre omgekomen.
Een gerucht, dat in de nabijheid een woning was gezien,
bleek slechts uit de overspannen verbeelding van een paar
koelies voort te komen. Alles was Stil en verlaten rondom ons,
slechts de donder gromde onafgebroken in de verte en uit het
Zuidoosten trokken inktzwarte wolkenmassa’s op, die al spoe-
dig in nieuwe vreeselijke stortbuien zieh over ons hoofd ont-
lastten. Alles kroop onder de tentjes, die de koelies opge-
slagen hadden op de in de rivierbocht uitstekende breede
zandplaat, en met grooter zorg dan anders hadden bedekt met
de breedgebladerde Zingiberaceecn , welke op den ladang welig
tierden.
Regen buiten en koorts inwendig maakten, dat ik den na-
middag en avond op mijn veldbed doorbracht, terwijl Koorders
van de droge uren gebruik had gemaakt om zooveel mogelijk
te botaniseeren en IJzerman en Bakhuis de kaart bijwerkten,
waarbij de onderstelling dat wij ons aan de Sigati bevonden,
bijna tot zekerheid werd.
Van den kortstondigen zonneschijn in de namiddaguren hadden
onze jongens gebruik gemaakt, om den inhoud onzer kof-
fertjes op het warme zand uit te spreiden, terwijl de vuile