Het aantal inwoners wordt geschat van Soengei Batoeng op
2000, van Ajer Amo op 1700; van Meloro op 300; van Tand-
joeng Käling op 300; van Kamang op 900, van Koenangan
op 200, van Galoga op 100 en van Pariet Rantang op 40; te
zamen alzoo op 5540 zielen.
Het westelijk deel der IX kota’s is zeer heuvelachtig, het
oostelijke vlakker. Als eenige berg van beteekenis kan de
Boekit Soela worden genoemd '). Met uitzondering van de ont-
gonnen streken is het geheele land met bosch bedekt.
De V kota’s liggen in het stroomgebied der Kwantan; de
IV kota's in dat der Batang Hari.
De voornaamste zijrivieren der Kwantan zijn:
1. de Soengei Noenoek of Batang Paroe, die van het Ngalau
Sariboe gebergte komt en längs Paroe loopt.
2. de Batang Binoeang, welke tusschen Kamang en Tjangar
ontspringt, met zeer vele kronkelingen de negrieen Meloro,
Ajer Amo en Tandjoeng Käling doorstroomt en tegenover Pa-
dang Tarab in de Kwantan valt. De oevers, deels sawahs en
grasvlakten, deels wildernis, loopen bij bandjir op verscheidene
plaatsen onder. De grootste breedte bedraagt bij Tandjoeng
Käling ongeveer 20 Meter.
Linker zijtakken zijn de van den Soela körnende Sg. Meloro
en Sg. Ajer Amo, benevens de Ajer Samat, welke de Sg. Batoeng
opneemt.
Rechter zijtak is de Sg. Poeakat.
3. de Batang Käring, welke de grens vormt met Loeboek
Ambatjang en hären oorsprong neemt op de hoofdwaterschei-
ding tusschen de Kwantan en Batang Hari.
Van daar komt 00k de zuidwaarts loopende Batang Lalo,
welke längs de negrieen Kamang en Pariet Rantang stroomt
en bij Soerau in de Batang Pangean, linker zijrivier der Batang
Hari, valt.
Linker zijtak van de Bg. Lalo is de Sg. Asem (Oesan).
') Z ie bldz. 208 en 209 DL I van h e t reisverhaal der Snmatra-expeditie.
Van uit het gouvernementsgebied voeren de volgende voet-
paden naar de IX kota’s:
a. van Sidjoendjoeng over Ajer Angat naar Paroe;
b. van Solok Hamba naar Paroe ;
c. van Solok Hamba naar Soengei Batoeng;
d. van Tandjoeng Lolo over den Boekit Lipat naar Ajer Amo;
e. van Si Auer naar Galoga.
/. van Sekajan (Soengei Langsat) naar Koenangan over den
Boekit Gädang.
g. van Soengei Langsat naar Pariet Rantang over den Kali-
ran Djawa, waarvan o. a. sprake is in het Reisverhaal der
expeditie naar Midden Sumatra, bldz. 214 Dl. I.
Van uit de IX kota s leiden de volgende paden naar de
Kwantan:
a. van Patoe naar de stroomversnelling Tapoes beneden
Siloeka ;
b. van Paroe naar Auer Doeri;
c: van Tandjoeng Käling naar Padang Tarab;
d. van Tandjoeng Käling naar Loeboek Ambatjang;
e. van Meloro naar Tjangar en Loeboek Djambi;
f . van Kamang naar Tjangar.
Er zijn twee verbindingswegen met de Batang Hari-districten;
de voornaamste en drukst bezochte loopt van Sitioeng over
Tabeh, Timpeh, Timpeh toea, Bakar Dalam (thans geheel
verlaten en behoord hebbende onder Laboeng) en Tamasoe
naar Pariet Rantang.
De tweede van Poelau Poendjoeng over Soerau naar Pariet
Rantang.
In de IX kota’s zelf vindt men tal van voetpaden, die de
verschillende negrieen onderling verbinden.
De bevolking der IV kota’s is verdeeld in verschillende soe-
koes ; die der V beweert geheel te behooren tot de soekoe
malajoe of der tiga ninik *).
I De ze hewer ing kan niet klak k elo os w o rd en aangenomen.