het pad weldra onduidelijker werd eri eindelijk alle sporen
van kappen ophielden. Maar al spoedig werd het voortgaan
hoe langer hoe bezwaarlijker. Wij bleven zooveel mogelijk in
de nabijheid der rivier, omdat zoover wij tusschen het dichte
maar dufistammige bosch door konden kijken, het land ter lin-
kerzijde nog lager was dan de strook onmiddellijk längs den oever.
Ofschoon het bosch nog duidelijke sporen vertoonde van ge-
woonlijk niet onder water te staan, zoo daalde toch de bodem
langzaam, droge plekjes werden steeds zeldzatner, het water
kwam ons reeds telkens tot over de kniecn. Älom op de boven
water uitstekende takjes zaten de beangste mierenkolonies, en
plaagden ons door hunne beten. Telkens weer konden wij niet
•nalaten den blik zooveel mogelijk in de rondte te laten dwalen,
om te zien of niet ergens hooger en zwaarder bosch de aan-
wezigheid van droge gronden verraadde. Maar terwijl wij twee
dagen te voren, toen wij zoolang achtereen door ’t onafgebro-
ken donkere woud waren getrokken, het lichter worden van den
gezichtseinder voor ons uit met blijde verrassing hadden begroet,
zoo staarden wij thans bezorgd en mismoedig op 'den maar al
te lagen en lichten boschkruiri, en toen ten slotte zelfs de boomen
geheel begonnen te wijken en steeds grooter hemelvelden zicht-
baar werden, vroegen wij ons ängstig af, of niet het overstroomde
woud voor een werkelijk moeras, een „rawang” , ging plaats
maken. Voorloopig bleek slechts een zijrivier de oorzaak der
-gaping in ’t groen, maar wegens den gezwollen .toestand ver-
oorzaakte de overtoeht toch heel wat moeite en oponthoud.
Tot hun middel in ’t water staande, wisten twee onzer kloekste
toekan rambah een paar si-beloesoej-boomen te vellen en dwars
over ’t water te laten vallen. Het bleek echter onmogelijk ;ze
aan de oppervlakte te houden, zoodat men slechts op den tast
er over heen kon schrijden, want het vuilbruine water verborg
ze voor het oog. Het uitgespannen ijzerdraadtouw bood een
zeer onzekere leuning, de gladde stammen wiebelden en kan-
telden bij iederen stap; toch gelukte het den meesten koelies,
zonder te vallen of hun baban in ’t water te laten störten, den
overkant te bereiken.
Hier echter werd de toestand hoe langer hoe erger. Hadden
wij tot nu toe meestal over groriden geloopen, waarover het
rivierwater landwaarts instroomde, thans troffen wij telkens
plekken waarover het in omgekeerde richting naar de Sigati
terugliep, en deze bleken veel dieper te liggen. Telkens moes-
ten daarover brugjes geslagen worden, die dan echter nog niet
anders te bereiken waren dan door. tot het roiddel door ’t water
te waden. Van dröge plekken was geen sprake meer, de ver-
moeide koelies konden. zelfs gedurende de lange oponthouden
hunne vrachten geen oogenblik van ’t ho,ofd nemen om uit te
rüsten. Dit laatste had ddn voordeel; Koorders, die dien-dag
met Bakhuis de achterhoede -.uitmaakte, behoefde hen geen
oogenblik aan te sporen om door te loopen; allen wären even
verlangend om uit het onherbergzame waterbosch te komen.
Wat ons het meest verontrustte, was de verandering. der
flora. Hadden wij in den eersten tijd de gewone woudboomen
met hun ondergröei rondom ons gehad, naarmate wij vorder-
den, hadden deze meer en meer. plaats gemaakt voor pandans
en si-beloesoejs, en ten slotte waren deze de eenige overblij-
venden. De eerst Zoo harde bodem was hoe langer -hoe dras-
siger geworden, rondom iederen stam bevond zieh een verhoogd
gedeelte, gevormd door lusvormig omgebogen wortels, waar-
tusschen allerlei halfvergane plantenresten . opgehoopt lagen.
Over deze veerende, glibberige massa’s moest men trachten
voort te strompelen, terwijl men zieh slechts met de uiterste
omzichtigheid hier en daar kon vasthouden, wilde men zijne
handen niet openrijten aan de scherpe doorns der pandanstam-
men en rottanslingers. Zonder een oogenblik- van verademing
ging de marsch op deze tergend langzame wijze door tot ri
uur. Omstreeks 9 uur hadden wij in de-Sigati een diergelijke
natuurlijke opstopping van boomstammen gezien als wij den
vorigen dag waren overgetrokken, maar zoover het oog reikte
was de toestand op den rechteroever even ongunstig als -op
den onZen, en daarom zag IJzerman er geen'n-ut in opnieuw
over te steken.
T o t aan de oksels in het water staande, rustte ik een oogen