De goede stemming waarin koelies en bevolking verkeer-
den werd nog verhoogd doordien een onzer mandoers, een
datoek. uit Doerian Gädang., familie bleek te zijn van een der
oudste ingezetenen, een malim van Sarassak; tusschen die
twee had eene voor inlanders bijzonder hartelijke begroeting
plaats.
Na een kwartiertje gerust te hebben, braken wij te n uur
wederom op en marcheerden in bijna noordelijke richting. De
weg was eerst volkomen vlak, hard en vrij breed1, daarbij ter
weerszij omzoomddoor secundair doch vrij hoog en dicht bosch
met een weligen ondergroei van manshooge varens en enkele
bekerplanten (Nepenthes), zoodat de wandeling een waar ge-
noegen was. Na körten tijd bereikten wij een kristalheldere,
twee meter breede doch zeer ondiepe beek, welker grintbed-
ding ons opnieuw bewees hoe de bodem dezer streek enkel uit
kwartszand bestond. Het was de Soengei Sarassak, die wij hier
ten tweeden male ontmoetten, de laatste waterloop in de richting
van de Kwantan, dien wij zouden tegenkomen, daar wij
nu met rassche schreden de waterscheiding tusschen deze rivier
en de Kampar naderden. Weldra begon het terrein dan ook
te golven en daarbij klaarblijkelijk te stijgen; het bosch werd
hooger en ijler, terwijl de ondergroei van varens verdween. Te
half 66n daalden wij längs een steile maar körte helling in een
nauw keteldal af, waardoor een ondiep beekje slingerde, dat
in noordoostelijke richting stroomde, dus van de Kwantan af.
Aan de dichtbegroeide oevers vonden wij onze koelies gele-
gerd in schilderachtig verspreide groepen, bezig het middag-
maal te koken. Bij IJzerman troffen wij een paar nieuwe inlanders:
hoofden van Logei.
„(R. IJ.) Nabij het hoogste punt ontmoetten wij een paar hoofden
van Logei, waarbij Angkoe Ketjil, die in naam vorst is van
dit kleine landschap, maar wiens gezag inderdaad weinig be-
teekent. Poetjoek negrie is de orang gädang Datoek Meradja,
naast wien de datoek nan berampat staan, vier in getal. Logei
is nauw verbonden met den aangrenzenden Rantau Sindjinji.
Het heet: boenga sitangkei dek Rantau Kwantan, permendanan
dek Rantau Sindjinji.. (De bloemstengel der Rantau Kwantan,
de plaats van beraadslaging der Rantau Sindjinji:)
„Terwijl de rijst werd opgedragen, bereikte ons Bagindo Kaja
met het bericht, dat de beide laatste prauwen van Moeara
eindelijk waren aangekomen. De rijst had hij bij Datoek: Si-
madjalelo geborgen en de tabak terstond medegevoerd. Deze
laatste versnapering was den koelies bijzonder welkom, omdat
sederi hun vertrek Van Sidjoendjoeng daarvan geen uitdeeling
plaats had kunnen hebben.” —
Het plekje, waar wij Ons middag-bivouac hadden opgeslagen,
onderscheidde zieh door eene liefelijkheid, die wij te midden
der verwarde vegetatie van oorspronkelijke of secundaire tropische
bosschen. slechts zelden aangetroffen hebben. Dicht om-
ringd door steile, maar niet hooge heuvels, zaten wij verspreid
längs, de slingerende oevers van het kabbelende, heldere beekje
en genoten van het heerlijke weer, de zoete rust en het wel-
bereide maal, terwijl het vooruitzicht dien avond Logei te zullen
bereiken, en aldaar op een goede ontvangst te kunnen reke-
nen, niet weinig bijdroeg om onze stemming te verhoogen.
De bedding van het stroompje bestond geheel uit witte kie-
zelsteenen, maar de steile oevers vertoonden banken van een
fijne gele of rozeroode mergel, die op het-gevoel bij uitstek
week en vet was , zoodat zij zieh als fijne stopverf liet kneeden.
Dit slibachtige verweeringsproduct scheen stofgoud te bevat-
ten, want bij ’t omslaan van een hoek in ’t nauwe beekdal
aanschouwde ik een huisje en daarnaast een houten goot met
dwarsschotten, die blijkbaar Voor ’t wasschen van ’t beekzand
diende. Hoopen uitgewasschen grint lagen er naast, en ter lin-
kerzijde opende zieh een diepe ingraving in den oever, wier
opstaande kanten de samenstelling van den bodem, uit afwisse-
lende lagen, van roode mergel en melkwitte kwartsbrokken
duidelijk blootlegden.
Längs deze goudwasscherij voerden de hoofden van Logei
ons, toen wij wëer opbraken en weldra waren de heldere wa-
teren van het beekje tot een bruinrood sop omgeroerd. Blij-
moedig waadden. wij achter de koelies aan, en blikten met