verschaffen omtrent de soorten, waartoe sommige dier woud-
reuzen behoorden, en ongetwijfeld werd dus menige interessante
bpom oaopgemerkt voorbijgegaan. Doch al konden door het
een en ander onze indrukken niet anders dan vluchtig zijn,
toch meenden wij ze hier te moeten weergeven, daar het web
licht den lezer belang zal inboezemen. kennis te maken met de
hoofdtrekken in het karakter eener vegetatie, die tot, dusverre
slechts door weinige Europeanen werd aanschouwd.
i. D e o e v e r s v a n d e K w a n t a n tü s s ch en M o k k o - ,
M o k k o en L o e b o e k A mbat jang.
Onder de, bosschen waaraan Sumatra zoo rijk is, zijn er vele
die door een buitengewone schoonheid uitmunten. Vooral geldt
dit voor die, welke door hun stand aan een rivier de voordee-
len -hebben van ruimte, licht en vocht. Daar ontwikkelt zieh
de tropische natuur in zulk een grootschheid en pracht, dat het
landschap een onuitwischbaren indruk achterlaat bij allen, die
het voprrecht hebben er een blik op te werpen. Zulk eene her-
innering bleef ons bij van de schijderachtige streek. längs de
oevers der. Kwantan tusschen Mokko-Mokko en Loeboek Ambatjang;.
De stroom heeft zieh daar in den bodem, welke nu eens
uit koolzure kalk dan weder uit schiefer bestaat, vrij diep zijne
bedding moeten. uitgraven, zoodat de oevers zieh meestal met
steile hellingen hoog boven. den waterspiegel yerheffen. Op
sommige punten bereiken zij zelfs een hoogte van meer dan
ioo meters, zooals bijvoorbeeld bij Mokko-Mokko, waar bijna
loodrechte kalkrotsen den stroom pmsluiten. Evenwe'l zijn er ook
plaatsen, waar de helling minder steil is, en daar heeft men
gelegenheid het oog te laten weiden over den rijken planten-
groei, ,die de oevers omgeeft. Dan ziet men hoe het schoonste
oerwoud als in een amphitheater daaromheen is - gerangschikt.
De zuilvormige; gjadde stammen van 40—50 meter hooge Dip-
terocarpaceen met kleine kronen , staan daar naast 15— 25 meter
hooge, knoestige, laag en rijk vertakte Kaseh-bpomen (Pometia
tomentosa T. et B.), en hieraan paren zieh weer andere woudreuzen
als de Ampalo (Dillenia Sumatrana Miq.), de Rengas
(Gluta Renghas L.), de Soengke (Peronema canescens Jack).
Daartusschen strengelen' zieh allerwege weelderig ontwikkelde
rottans met scherpe doornen en lianen van allerlei vorm, daar-
Pnder eene soort met fraai goudgele en een andere met schoone
scharlaken bloemtrossen. Zij slingeren zieh van boom tot boom,
verheffen zieh tot in de hoogste toppen en hangen dan als veel-
kleurige guirlandes van de takken naar omlaag. De meeste der
boomen en lianen prijkten tijdens onze reis met bloemen en
vruchten, en verleenden aan het landschap een zeldzame be-
koorhjkheid. Zulk een landschap, door het zonlicht besehenen,
vertoont de kleurenpracht eener tropische vegetatie in al hären
rijkdom. Het groen in tallooze schakeeringen heeft den boyen-
toon. Donker, bijna zwart, schijnt het dichte loofgewelf der
hooge Simaoeng-boomen (Pangium edule Reinw.), een lichter
tint vindt men bij de breede, volle krönen der Soengke-boomen,
terwijl het bleekgroene loof van Melochia Indica Hook; f. of van
oen tweetal Mallotus-soorten (Mallotus Gochinchinensis Lour
en Mallotus floribundus, Müll. Arg.), lager aan den zoom van
het woud valt waar te nemen. Het geel is rijk vertegenwoor-
digd. Reeds van vefre onderscheidt men de talrijke .groote
goudgele bloemen van Wormia excelsa Jack en Dillenia Sumatrana
Miq. en de evenzöo gekleurde fraaie bloempluimen van
den djoewar-boöm (Cassia florida .Vahl). Nog meer wordt de
äändacht g'etrokken door een tijdens den bloei öntbladerde
Stercuha, die zieh als een reusachtige lichtgele bloemruiker
op het omringend geboomte afteekent, terwijl ook een veel
hier voorkomende liaan met talrijke gele bloemen is gesierd.
Oranje is de kleur der bloemen van een kleinen boom uit de
familie der Rubiaceae, waarschijnlijk een Pavetta. Scharlaken-
kleurige bloemguirlandes van een liaan hangen tusschen de
•boomen omlaag en worden afgewisseld door de talrijke roseviolette,,
rechtöpstaande bloempluimen van de Stercüliacee
Kleinhovia hospita L. Een donker purper bedekt de toppen
van de Kaseh-boomen en evenzoo die van een Eugenia, beiden
thans met jeugdig loof versierd. De donkerbruine kleur,