van Lóeboek Tarab en zijn schoonzoon Padoeka Madjo Bongsoe
van Sidjoendjoeng. De eerste, naar schatting 45 jaar oud, had
de Kwaiitan- en Batang-Hari-landen in alle richtingen doorkruist
en o. a. gewoond te Tjangar, waar nu nog een zijner vrouwen
met haré familie verblijf hield. Hij dreef handel in alles, waar-
mede geld te verdienen was, in vee, boschproducten, zout,
manufacturen, enz. en was even vertrouwd met de rivier, waarop
hij meesterlijk een vaartuig wist te besturen, als met de wil-
dernis, waarvan hij alle hulpmiddelen kende.
Zijn schoonzoon,
iemand van 30 ä
35 jaar, was meer
in aanraking gé-
weest met Euro-
peanen en netter
gekleed. Hij ver-
tegenwoordigde
Baosman te Sid-
joendjoeng en was
daar blijvend ge-
vestigd. Zijn hel-
der verstand en
fijne vormert, zijn
groote kennis van
de gebruiken en
gewoonten der in-
Padoeka Madjo Bongsoe. WOners van de Onafhankelijke
landen
maakten hem bij uitstek geschikt voor het voeren van
onderhandelingen.
Allen waren het daarover eens, dat veilig de Kwantan tot
Padang Tarab kon worden afgezakt en dat hoogstwaarschijn-
lijk 00k te Loeboek Ambatjang geen bezwaar zou worden ge-
maakt ons te ontvangen. Doch daaromtrent moest eerst nader
bericht worden afgewacht van een van Baosman’s vrienden,
Angkoe Kali Radja.
In het bijzonder met het 00g op Datoek nan Bandara werden
onze vrienden in de gelegenheid gesteld de spoorweg-
ateliers te Padang en de werken in de Koninginnebaai te bezichtigen
, die natuurlijk grooten indruk maakten. Wij scheidden
met de afspraak, dat, zoo er niets tusschen beiden kwam, wij
elkander den 20st“ Augustus te Sidjoendjoeng zouden ontmoe-
ten, om van daar gezamenlijk naar Padang Tarab te gaan.
Baosman zou Angkoe Kali Radja onze komst mededeelen en
hem uitnoodigen ons te geleiden, zoo mogelijk in gezelschap van
andere hoofden uit Loeboek Ambatjang en Loeboek Djambi.
Omirent den politieken toestand der Kwantandistricten was
mij niets anders bekend dan hetgeen de contrôleur vän Hoevell
daaromtrent vermeldt in zijne nota van 26 Februari 1875» al~
gedrukt in het rapport van den ingénieur J. L. Cluijsenaer over
den aanleg van spoorwegen in de Padangsche Bovenlanden.
Mijne bezoekers hadden mij de groote veranderingen mede-
gedeeld die daar waren voorgevallen, Bestond de scheuring in
die mate als zij werd afgeschilderd, dan zou een tocht naar Siak
Zeer veel eenvoudiger worden, want volgens de vroeger ver-
vaardigde schetskaarten liet het zieh aanzien, dat alleen de
westelijke bondgenootschappen moesten worden doorgetrokken.
De gelijkluidende galar, Angkoe Kali Radja, van den vriend
van Datoek Sireno en dien van Baosman, bracht een oogen-
blik in den waan, dat wij hier met denzelfden persoon te doen
hadden.
De Resident berichtte dd. 1 Augustus:
„Ik kan nu nog niet met eenige zekerheid verklären, dat aan
een verkenningstocht met het doel om de mogelijkheid der
verbinding door middel van een spoorweg van Sawah Loento
naar Siak na te gaan, politieke bezwaren verbonden zijn. Bij
terugkomst van den door mij gezonden persoon zal ik dat wel
kunnen doen, doch voor zoover mij thans bekend, bestaan er
geene politieke bezwaren, wat de Kwantandistricten aangaat,
die door den spoorweg zullen worden doorsneden.
Voor de persoonlijke veiligheid van den hoofdingenieur IJzer-
man hebben de hoofden van Padang Tarab borg gesproken.