zonnescherm) waardoor hef unieke zijner waardigheid zinne-
beeldig wordt uitgedrukt, als de stok die het scherm draagt
waaronder d e . V Kota’s een veilige schuilplaats vinden.
„De datoek nan berampat van Soengei Batoeng zijn niet vier,
maar acht in getal, en boven., hen staat in jeder der beide
deelen van de negrie een panghoeloe. De eerste dezer, Datoek
Soetan Bagindo, draagt den naam van Aloean negrie, zijn col-
lega Radja Mohammad dien van Kemoedi' negrie. Men schijnt
dus de Kota te vergelijken met een vaartuig, waarbij een per-
soon de wacht houdt aan den voorsteven en een aan het roer.
„Uit alles bleek de groote invloed van Bagindo Chatih., wiens
vossengelaat van meer dan gewone slimheid getuigt. Als ver-
trouweling van Chatib Besar en van het negrie-bestuur wordt hij
in alles .geraadpleegd, zoodat hij wel niet in naam, maar inder-
daad de spil is waarom alle zaken der V Kota’s draaien.
„Onder de hoofden, die ons kwamen begroeten, bevönd zieh
ook een der datoeks van het verafgelegen Ajer Amo, die ons
als bewijs der goedgezindheid zijner negrie een kip aanbood. Als
tegengeschenk werden hem twee rijksdaalders en eenige klei-
nigheden vereerd.”
Het gesprek der hoofden met IJzerman was blijkbaar van
den vriendschappelijksten aard. Ik kon er niet veel van yer-
staan; in het rapport zegt IJzerman daarover het volgende:
. (R. IJ.) „Het gesprek met onze vrienden liep over den spoorweg
en over de reis vroeger door Bagindo Chatib naar Padang on-
dernomen. Ik gaf dezeii en den beiden persönen, die hem hadden
vergezeld, een paar photographieen, die tijdens hun bezoek ver-
vaardigd waren. Hoewe.1 niet alien terstond begrepen, wiens
afbeeldingen zij voor zieh zagen, was dit bij verreweg de
meesten wel het geval. In het bijzonder toonde Pajoeng Säkaki
groote belangstelling, zoodat hem beloofd werd, dat nog den-
zelfden middag zijn beeltenis zou worden opgenomen.
„Na eenig heen en weer praten deelde ik den hoofden mede,
dat ik behoefte gevoelde om aan de negrie een karbouw aan
te bieden, als bewijs van dankbaarheid voor de hartelijke ont-
yangst, terwijl ik tevens aan ieder hunner een klein geschenk
m zilver wilde geven. Toen^dit voorstel, dat natuurlijk niets nieuws
voor hen bevatte, en waarvan de aanneming vaststond zoodra
ons toegang tot de negrie werd verleend, met bedaardheid
was aangehoord, vroegen de heeren vergunning om daarover
te gaan ' beraadslagen, waarna zij zieh met beleefden groet
verwijderden. Wij haastten ons hen te volgen, om op diewijze
het hnis geheel ontruimd te krijgen, want verscheidene belang-
stellenden vertoonden niet de minste neiging om te vertrekken.
Dit gelukte en weldra konden wij weer binnengaan om onge-
stoord en onder ons het inmiddels gereedgemaakte maal te
gebruiken.” —
Ook ik kreeg ruim mijn deel in de aangeboden handjes en
wist spoedig, naar ’s lands wijs, na den handdruk op mijn voor-
hoofd en hart te wijzen, om aldus zinnebeeidig de goede ge-
zindheid van deze beide lichaamsregionen ten opzichte mijner
bruine broeders aan te duiden. Toch was ik hartelijk blijde
toen zij ons verlieten en ik buiten eens kon gaan rondkijken.
Op de welwillende stemming der bewoners bouwende , meende
ik wel een eindje de negrie in te kunnen gaan om te trachten
een vogeltje te schieten en iets van den omtrek te zien. Ik
zwierf dan ook een half uurtje om het huis heen en zag de
naastbijliggende erven en de aangrenzende sawah’s. Huizen en
erven waren alle even armoedig en slordig, nergens eenig spoor
van smjwerk, beschildering of andere versiering. De weg over
den heuvelkam, waarop Soengei Batoeng in een enkele huizehrij
gebouwd is, was verbazend modderig en bood mij voor den
marsch van den volgenden morgen geen aangenaam vooruitzicht.
Spoedig echter kwam een inlander mij verzoeken niet verder
dien weg op te gaan, daar het vee (de djawi’s) voor mij zou
schrikken. Het was natuurlijk maar een voorwendsel om mij te
verhinderen de kampong te zien, maar ik voegde mij dadelijk
naar den wensch onzer gastheeren en keerde terug.
De stulp, die ons tot tijdelijke schuilplaats moest dienen, lag
zooals gezegd, op den kam van een zachtglooienden heuvel-
rug, die met gras en laag struikgewas bedekt was. Aan! den
westkant vanwaar wij gekomen waren, was het uitzicht door
14