eeñ niet betere hoofddoek, saroeng en broek voltooien zijn
kleeding. Hij scheen zieh van geen kwaad bewust en was van
den aanvang af zeer op zijn gemak.
Delprat vertoonde hem eenige photographieën, die hij met
groot genoegen en met kennis van zaken beschouwde, in te-
genstelling met de meeste inlanders die niet het minste gezicht
daarop hebben.
In den loop van het gesprek klaagde hij over stijfheid in de
beenen en vroeg of wij daar geen middel tegen hadden. Onze
dokter verstrekte hem wat opodeldock en. lichtte het gebruik
er van toe.
Ook riep hij onze hulp in ter bestrijding der tijgers, die in
de V Kota’s een ware landplaag zijn. Wij raadden, het gedeel-
telijk verslonden aas te vergiftigen, zooals dat op Java gebrui-
kehjk ■ is , waarop hij zieh voor do toezending van zoodanig
vergift aanbeval.
Toen onze kok meldde dat het middagmaal gereed was,
nam hij afscheid, den indruk achterlatende dat hij onmogelijk
zoo boos kon wezen als hij was afgeschilderd.
Op hetzelfde oogenblik kwam Radja Moelano dè trap op,
gevolgd door twee lieden van Loeboek Ambatjang, de een
Datoek Si Madjolelo, een der datoek nan berampat en broeder
van Angkoe Kali Radja, de ander
Si Kalandoei, galar nan batoea.
Beiden zagen er flink uit; vooral
nan batoea, die in zijn zwarte kleeding
met zijn bliksemende oogen
en de lange kris voor in dengordel
iets van de roövertype had. Zij
brachten een brief van Padoeka
die de beste berichten inhield. Alle
panghoeloe’s en ook Datoek Padoeka
Radja, de orang nan berlima
en hoofd van het bondgenootschap
te Kota toea, hadden hunne toe-
stemming tot onze overkomst gegeven.
Padoeka drong er op aan dat wij onverwijld zouden
vertrekken. De karbouw, die als offer van onzen vriendschaps-
bond zou vallen, was reeds gekocht.
De beide Loeboek Ambatjangers bevestigden deze mededee-
ling ten volle.
Zij verklaarden plechtig met hun leven borg te blijven voor
onze veiligheid. Er was iets theatraals in de houding van nan
batoea, toen hij met de hand op het gevest van zijn dolk de
woorden sprak: „eerst moet ik dood zijn , voor men u zal aan-
randen” . En dat hij meende wat hij zeide, zou zijn later gedrag
bewijzen ’).
Verblijd dat aan derf twijfel; of wij het doel van onzen tocht
wel zouden bereiken, een einde was
gemaakt, sliepen allen rüstig in. Dien
nacht werd het onnoodig geoordeeld
wacht te houden de kaarten hadden
haar dienst gedaan.
Zaterdag, 31 Augustus, waren allen
vroeg in de weer.
Terwijl wij ons tot vertrekken gereed
maakten, kwam Bagindo Chatib
afscheid nemen. De toeankoe van Auer
oordeelde het niet noodig, hem bij ons
te brengen, hetgeen mij speet, omdat
ik hem nog eenige vragen had willen
doen in verband met het gebeurde van
den vorigen dag.
Onze helpers uit Doerian, Gädang
en omstreken bleven, aan den oever
der rivier kampeeren.
S i Madjolelo. De tocht werd. door'heerlijk weder
begunstigd en wij genoten van de verrukkelijk schoone gezichten
die ook dit gedeelte der Kwantan in overvloed aanbiedt.
*) Ik on tv in g het b ericht van zijn overlijden in Maart 1892 aan de ch o le ra ,
tijdens mijn v e rb lijf in Holland,