kampong Gälawan, die hem op verontwaardigden toon had
gevraagd wat dat opmeten te beduiden had, daar de grond
hem toebehoorde, en over zijn antwoord, dat de opname ten
doel had te onderzoeken of er een spoor längs gebouwd kon
worden, blijkbaar zeer ontevreden was geweest.
M a a n d a g 2 M a a r t .
Voor ons was de nacht volkomen rüstig verloopen ; maar
onze inlandsche hoofden kwamen met de mededeeling, dat een
tiental koelies getracht hadden uit het kamp weg te loopen,
onder aanvoering van een mantri uit Boea, ten einde naar
hunne woonplaats terug te keeren. De djaksa en de toeankoe
hadden den toeleg echter tijdig ontdekt, en hun belet te ont-
snappen. Daar wij geen enkelen drager kondeii missen, werd
den koelies niet vergund ons te verlaten, maar de mantri werd
alleen teruggestuurd. Hij was iemand van een hoogst ongunstig
uiterlijk, waartoe zijne pokdaligheid het hare bijdroëg; wij
zagen hem zieh snel in zuidelijke richting verwijderen.
Behalve dit kleine voorval kwam.niets de opgewekte stem-
ming vérstoreh, waarin wij alien verkeerden wegens het voor-
uitzicht, om nog dienzelfden avond de bewoonde onafhankelijke
streken achter ons te hebben en in het ongesehonden woud
onze eigen meester te zijri. Dat de intocht in dit woud längs
een fraaien gebaanden weg van meerdere kilometers lengte
kon geschieden, droeg niet weinig bij, om ons met moed en
opgewekthèid den marsch te doen aanvaarden. Het weer was
inoöi, enkele helder wifte wolken deden het diepe blauw dés
hemels des te schooner uitkomen ; de regenmassa’s , twee dagen
te voren gevallen, waren door den zandbodem bijna onmiddel-
lijk opgeslurpt. Alle koelies warén verkwikt door den rustdag
en haddeii.. zieh te goed kunnen doen aan het vleesch van een
onzer djawis, die zijne pogingen om los te breken met een
plotselingen dood had moeten bekoopen, daar IJzerman hem
met een schot uit zijn Winchester de slaap had doorboord.
In ’t eerst voerde de wég door ’t wijde dal van de Soengei
Batoeng, die wij niet minder dan 4 maal doorwaadden, totdat
<ie kampong Logei zieh voor ons vertoonde. Ter linkerzijde
zagen wij deze rivier in het wijkend dal naar haar mondings-
plaats in de Bg. Lemboe slingeren, welke laatste door een
onbebouwden heuvelrug voor ons 00g verborgen was. Aan den
rand der Kotta, waarvan wij niet veel meer aanschouwden dan
eenige huizen te midden van talrijke hooge klapperboomen '),
lieten wij den grooten verkeersweg los, die noordwestwaarts
naar Moeara Lemboe aan de rivier Sindjinji leidt, lieten Logei
links liggen, en sloegen noordwaarts af. Hier hield IJzerman met
zijn Hadji stand op een pleintje buiten de kampong, in de scha-
duw van eenige vruchtboomen, en liet de geheele colonne voorbij
trekken, ten einde over de verdeeling der lasten te waken. Koor-
ders en ik gingen aan het hoofd, begeleid door den gids van
den vorigen dag en met de order om langzaam op te mar-
cheeren en na eenigen tijd halt te houden, ten einde den staart
der colonne te doen aansluiten. De weg sloeg, zooals wij verwacht
hadden, rechtsaf in N. O. richting, en voerde ons weldra
aan den oever der Soengei Limangan, zoodat ik mij nu weder
op het van den vorigen dag bekend terrein bevond. Wij waad-
den langzaam stroomopwaarts, tot wij aan de piek kwamen,
waar de weg de beekbedding verliet, om den heuvelrug te
bestijgen. Hier liet ik ,de colonne rust houden, om op de ach-
terhoede te wachten. Alle koelies maakten van de gelegenheid
gebruik, om op de kiezelsteenen längs de beek hunne goloks
(kapmessen)', klewangs, krissen en .messen aan te zetten. Na
.eenigen tijd kwam een door mij naar de achterhoede gezonden
koelie terug met het bericht van IJzerman, dat de voortocht
weer verder kon trekken, daar het rijstladen in Logei was af-
geloopen.
IJzerman schrijft daarover:
„(R. IJ.) Het was van het hoogste belang zooveel mogelijk rijst
mede te nemen, want naar alle waarschijnlijkheid zouden 15
') V o o r het eerst en laatst in de onafhankelijke landen zag en wij hier een
karbouw. Paarden hebben wij in ’t g eh e e l niet gezien.