niets anders vermeld, dan dat hij in Augustus 1822 zieh te
oidjoendjoeng bevond, waar de overste Raaff zieh zonder ver-
der gevolg met hem in betrekking stelde.
De Padri s m het Westen teruggeslagen en bedreigd, ves-
tigden hun hoofdzetel in Lintau en breidden hun invloed naar
et Oosten en Noorden uit. Zoo namen in 1823 twaalf honderd
dezer ljveraars Loeboek Djambi in, om het daarna aan de vlam-
men prijs te geven.
Maar in 1832 werden, nadat in het vorige jaar de pas van
den Marapalam bij verrassing bezet was, de landschappen Lintau
en Boea door de Nederlandsche troepen veroverd *).
Bij die gelegenheid onderwierp zieh Radja di Boea, die in
tegenstellmg met vele zijner bloedverwanten trouw de zijde der
Padri's gehouden had en een welverdienden naam van vroom-
heid genoot.
Toen echter kort daarna in verschallende deelen der Boven-
Ianden een algemeene opstand uitbrak en de Overste Elout ver-
scheidene verdachte personen o. a. den Regent van Tanah
Datar (Jang pitoean Hitam Radja Alam) verbände of ter dood
bracht, sloot Radja di Boea zieh bij de beweging aan. Na eene
vergeefsche poging om den Overste zelven in een hinderlaag
te overvallen, gaf een aanval op den kommandant van het fort
te Boea, den luitenant Hendriks, in Mei 1833 het sein tot we-
deropneming der wapenen.
Doch krachtig optreden onzerzijds dwong Radja di Boea in
körten tijd met zijn aanhang de wijk te nemen.
De verdreven vorst, wel verre van zieh in zijn toestand te
schikken, ruide waar hij kon de bevolking tegen ons op en
was eerst (1833) van uit Pangkalan Kota Bahroe de ziel van het
verzet in de L Kota; later hield hij zieh op in het Soempoer-
sche en deed hij een inval in Boea (1834), maar zijne pogingen
werden met weinig gevolg bekroond. Daardoor mismoedig, bleef
hij op de oostelijke grenzen rondzwerven, zonder er in te slagen
een genoegzaam aantal volgelingen te verzamelen, om gedu-
') Inleiding de Stuers DL I blz. X X IV .
J. Pitoean Patah, Toean Gadis Lawas, J. Pitoean Radja Inaro, Toean Gadis Sangit. Toean Gadis Haloes. J. Pitoean Bawang.