in. Om van een goede ontvangst zoovéèl
mogelijk verzekerd te zijn, had hij een
aanbevelingsbrief gevraagd aan de Toean
Gadis van Saroeasa, de laatstè vrouwe-
lijke afstammeling van het Menangka-
bausch vorstengeslacht ').
Op zijn verzoek werd hem toegestaan
eenige vertrouwde personen uit zijne om-
geving mede te nemen. Bij ons gesprek
drukte ik hem op het hart geen politiek
op eigen hand te drijven - het gewone
zwak van Maleische afgezanten — maar
zieh er slechts toe te bepalen, den hem
gegeven brief ,ter bestemder plaatse te
brengen.
’s Morgens van den i6den Februari.tegen
9 ure vertrokken wij naar Sidjoendjoeng.
Te Si-Tangkei werden wij opgewacht
door den Contrôleur Jkhr. von Schmidt
auf Altenstadt, die ons met zijn hoofden
te paard tot aan de grens zijner onder-
afdeeling uitgeleide deed. Tegen den
' Toe anko e laras van R au-R au . . ö
middag kwamen wij te Tandjoeng Ampaloe
met zijn fraaien waringinboom aan den oeyer der Oem-
bilin. De overige heeren waren daar reeds aanwezig, zoodat
wij afstapten in het negrihuis en besloten met hen aldaar te
overnachten.
’s Avottds werd Baosman nader ondervraagd omirent zijne
wederwaardigheden op reis naar Basarah. Hij deed daarom-
trent het volgende verhaal.”
') Do chter v an Radja di Boea.
REISVERHAAL VAN BAOSMAN. (R. IJ.)
»Ik vertrok den 23^ Januari van Fort van der Capellen, en
overnachtte in de grot van Mokko-Mokko.
Den volgenden dag kwam ik niet verder dan Silakat en den
daarop volgenden moest ik te Siloeka overblijven, om op mijn
reisgenöoten te wachten.
Dat waren uit ons gebied: Radja Doebalang van Koemanis
en Bagindio tan Kasar van Soempoer; uit de onafhankelijke landen:
Angkoe Kali Radja en Toean . Boedjang van Loeboek
Ambatjang, benevens Datoek Bandara van Goenoeng. De reis
werd zooveel mogelijk bespoedigd, zoodat wij den 26s,eD in eens
doorgingen naar Kota Toea, waar wij verbleven ten huize van
Toean Boedjang, een zoon van den ouden Radja di Boea. Den
27ste” kwamen wij reeds vroeg te Goenoeng, waar het huis van
Datoek Bandara op een heuvel in- de nabijheid der rivier ligt.
Van uit die woning heeft men een schoon vergezicht stroomaf-
waarts.
Onze vriend begroette zijn familie, maar wij gunden hem
met het 00g op denspoed, dien mijne zending vereischte, daar-
töe niet veel tijd, zoodat wij reeds ten 1 uur de rivier verder
konden afzakken. In den namiddag legden wij aan te Loeboek
Kaboen, dat een deel uitmaakt van de negrie Kariet en waar
het hoofd, Panghöeloe Moeda, reeds vroeger zijn instemming
met het spoorwegplan had betuigd. Hij ontving ons zeer vrien-
delijk, zooals hij dat vroeger Radja Doebalang, Angkoe Kali
12