lichtingen. Waarschijnlijk was het hun onmogelijk zieh in te
denken in het geval, dat iemand met een 300 tal menschen
door een landstreek wenschte te trekken die hem volslagen on-
bekend was, ofschoon hij toch door zijne vragen toonde te
weten, waar hij moest uitkomen. en 00k de richting scheen te
kunnen aanwijzen, waarin dat eindpunt gelegen was. Slechts hier-
door kan ik mij het koopje verklären, dat onze gidsen ons
den volgenden dag leverden, en dat onzen marsch met twee
volle dagen verlengde.'
Toen IJzerman hun met het kompas in de hand had gewe-
zen, dat hij het rechtsche (N. O. voerende) pad wenschte'^te
houden, gingen zij gewillig mee, en verklaarden ook||at dit
pad naar Pangkalan Lelandajoen voerde, maar wisten ons niet
te zeggen, wanneer wij aan water zouden komen. Daarom
hield IJzerman halt, toen hij, na een körten tijd door netwerken
van droge varens en jong bosch gekapt te hebben, den
weder te voorschijn körnenden weg zag afdalen naar een soen-
gei, die door hoog, öud bosch slingerde en de Soengei Baram-
bang bleek te heeten, _een zijtak van de Soengei Pelalawan.
Het stroompje, dat hier-niet ver van zijnen oorsprong verwij-
derd was, bevatte slechts heel weinig water, zoodat wij niet
dan met moeite een plekje vonden om ons te sirammen, waar-
aan wij na den langen marsch door de snikheete ladangs de
grootste behoefte voelden.
(R. IJ.) .„Onze gidsen wisten ans te verteile^ dat 00k de
Soengei Korintji vroeger met zeer kleine prauwen bevaren werd
en dat dit riviertje drie takken had: de Tawang Ketjil, de
Tawang Besar, en de Soengei Tandoen.
„Aan het stroomgebied der Soengei Boko-boko grensde dat
der Soengei Kalapai die beneden kampong Pegang in de Kam-
par Kanan uitmondde. Een zijtak dezer Kalapai was de Kalapai
Poetih. Aan den bovenloop dezer riviertjes ligt de Talang Kalapai,
een ladang die tegenwoordig, nadat het grootste deel
der bevolking door tijgers verscheurd is, geheel verlaten is.
„Omtrent de Pelalawan-rivier vernamen wij , dat linker zijtak-
ken waren, de Rawang Garoe en de Lelandajoen, en rechter
de Rawang Kadoet, de Lelankaboen, de Doelei en de Baram-
bang” . —
De bijvoeging Rawang (moeras) geeft maar al te juist aan,
in welken toestand de oevers dezer rivieren verkeeren ; den
volgenden dag zouden wij reeds met dit eigenaardige spons-
land kennis maken.
„Volgens door André ingewonnen berichten zou de Pelalawan-
rivier nabij haar oorsprong Anteglap heeten”.
Het kostte IJzerman veel moeite en geduld om deze weinige
inlichtingen van onze goedige, maar uiterst stompzinnige weg-
wijzers te verkrijgen ; hun kennis van hun eigen omgeving was
blijkbaar gering->en verward, en hun brein werkte bijzonder
langzaam en stroef. Lä -
D o n d e r d a g 26 M a a r t .
Vol opgewektheid togen wij, begunstigd door heerlijk weer,
uit, want was het waar wat de gidsen vertelden, zoo konden
wij in twee dagen Pangkalan Baiei bereiken, en misschien an-
derhalven dag later op Siak aankomen. Wij (d. w. z. de achter-
höedej verlangden naar ’t eind van den tocht, hoezeer oök
alles naar wensch ging: het onafgebroken wandelen door bos-
schen en ladangs werd eentonig, het nieuwtje was van de
zaak af, en wij begrepen dat we er niet meer op behoefden te
rekenen om iets merkwaardigs of nieuws tegen te komen, dat
we geen vreemde of belangrijke bosschen, geen groote rivieren ,
geen bijzondere kampongs, geen merkwaardige dieren of planten,
geen gesteenten of delfstoffen op onzen verderen weg zouden
aantreffen. Slechts omtrent bet vraagstuk van den spöorwegbouw
waren nog verrassingen te wachten: wat terreinhindernissen
aangaat, — en die bleven helaas niet uit!
In den löop des morgens stak het zeer goede boschpad drie-
maal de Soengei Barambang over, waarbij wij in het bed van
dit beekje een soort kistdammen van rijswerk opmerkten, die
blijkens de daarneven liggende fuiken voor visscherij dienden.
Zeker werkten deze alleen wanneer het water hooger was, want