waagde om aan diens oproeping naar Basarah gevolg te geven.
Hij werd goed ontvangen en ging den volgenden dag door
naar Inoman, welks orang gädang (D. Darau Sekaroen) op
last van den Jang di pertoean naar de residentie vertrokken was.
„Den 28sten bij het krieken van den dag,” zoo luidt het dag-
boek verder, „zette ik den tocht voort en kwam des na-
„middags te Basarah aan, waar ik nabij de woning van den
„Sultan ten anker ging. Dadelijk na aankomst zond ik, zooals
„de hadat zulks gebiedt, mijn schrijver Radja Aboe Bakar en
„den D. Bandar Oeloe naar den Vorst ten einde het door mij
„medegebrachte geschenk aan te bieden, van mijn beh'ouden
„aankomst mededeeling te doen en wijders namens mij te ver-
„zoeken het tijdstip onzer samenkomst nader te bepalen. In-
„tusschen maakten bij mij in het Gouvernementsvaartuig hunne
„opwachting familieleden van den Vorst, eenige leden van het
„rijksbestuur, zoomede het bestuur der Kota Basarah en ont-
„ving ik van deze lieden op ondubbelzinnige wijze alle blijken
„eener goede gezindheid jegens ons bestuur.
„Den volgenden morgen om tien uur viel een kanonschot
„ten teeken, dat de Vorst mij wachtte. Aan den trap werd
„ik verwelkomd door familieleden van den Sultan en rijks-
„grooten.
„Längs den oever waren een twintigtal lela’s opgesteld, waar-
„uit drie schoten werden gelost, toen ik aan wal stapte en
„evenveel bij mijn vertrek. Tegelijk met het schieten werden
„muziekinstrumenten bespeeld. Op het voorerf stonden en haie
„een honderdtal mahnen met ontbloote wapens, welke zij preisen
teerden toen ik längs de gelederen liep. Aan den trap
„zijner woning wachtte de sultan in gele zijde uitgedoscht mij
„af. Ook de voorgalerij, waar de ontvangst plaats vond, had
„een feestelijk aanzien. Toen wij gezeten waren mij werd
„een stoel met gele zijde bekleed naast den Sultan aangewezen
„terwijl hij zelf op een kist mede met geel linnen overdekt plaats
„nam werd door de buitenstaande gewapende mannen onder
„het klinken van taboeks en tjanangs een spiegelgevecht uit-
„gevoerd, dat wel bezienswaardig was.
„Ten half twee begaf ik me weder naar den sampan pan.
„djang.” ;
Den volgenden namiddag had een nieuwe samenkomst plaats
en den 3 0 s« ” September werd de terugreis aanvaard, waarbij
opnieuw groote moeilijkheden moesten worden overwonnen,
omdat het water nog twee voet gevallen was.
„Het resultaat mijner besprekingen,” zoo besluit het reisver-
haal, „was dat de Jang di pertoean Sultan poetih en zijne
„toenmaals aanWezige grooten en hoofden geene bedenkingen
„hadden noch tegen het onderzoek naar de mogelijkheid van
„den aanleg eener spoorwegverbinding ten behoeve van den
„afvoer der Ombilienkolen, noch tegen den aanleg zelven mits
„een en ander niet bezwarend is voor de beyolking.
„Het tegendeel heb ik Z. H. verzekerd eh hem daarvan
¿weten te -overtuigen. Voorts heb ik het daarheen weten te
„leiden, dat de Sultan ook namens zijne rijksgroöten en ver-
„dere ondergeschikten niet alleen den wensch uitsprak om in
"vrede en vriendschap met het Ned. Indisch gouvernement te
„willen leven, maar mij tevens verzocht Z. H. in te lichten
„omtrent de mogelijkheid tot het sluiten van dusdanig contract
„en daarbij mijne medewerking te verleenen. Dit oprecht ge-
„uite verlangen beloofde ik den Sultan ter kennisse te zullen
„breiigen van den Resident van Riouw.
„Wat betreft de hierboven ter loops medegedeelde en door
¿de twee uit Sumatra’s Westkust körnende Europeanen onder-
„vonden bejegening, volgens den Sultan zijn werkelijk twee
„heeren, naar beweerd wordt een ingenieur en een opzichter,
„vergezeld van twee larashoofden en andere inlanders te Loe-
„boek Ambatjang gekomen, om zooals zij verklaarden, terrein-
■ „opnemingen te doen.
„Daar zij daartoe geen vergunning van den Sultan erlangd
„hadden ( besloten de daar aanwezige hoofden het verder voort-
„gaan te beletten en de larashoofden en andere inlanders, om-
„dat zij gidsen waren, gevangen te nemen. Deze ontkwamen
„daaraan door eene overhaaste vlucht met achterlating der
„heeren die toen een ladanghuisje beklommen en van daaruit