U buitenften uitwaards zwart, de vyfde en Zesdë
Afdeel, aan de tip met een witte Vlak getekend : dit en
XXX [II. de kleur der dek-Vederen maakt de Wieken
Stuk** fraay zwart bont; ook hebben de Staartpennen
zwarte tippen. De Bek is zwart-,• de Pooten
geelagtig.
(2) Meeuw, die wit is met een gryze Rug.
Cantts»
Grjfe. , Deeze wordt gemeenlyk de witte Meeuw genoemd,
hoewel de kleur op de Rugeigentlyk
grys is of Afchgraauw, en de witte kleur dp de
Bord heeft hy gfemeen met de overige Meeuwen.
’c Is deeze , welken meet gemeenlyk in
Sweeden vindt, alwaar hy Homaoka en van dë
Laplanders Straule geheten wordt. Zyn grootte
is omtrent als' een Hoen: de Bek en Pooten
geel.
Zee-Meeu- Van den Heer Brisson worden nog twee of
drie Soorten van Afchgraaüwe Meeuwen be-
fchreeven en afgebeeld, de een wat grooter
zynde, de ander een weinig kleiner dan de zo
even gemelde. Volgens de grootte fchynt het
my veeleer toe, dat het de Goïland cendré of
Afchgraaüwe Zee-Meeuw van Brisson z y , dié
de grootte van een Eend heeft, en zig onthoudt
aan de Stranden van óns Wereldsdeel.
De Meeuwen zyn , in de Noorder deelen van'
Europa, gemeen en zeer bekende Zee-Vogels,
die
• (S) Larus albus, Dorfo cano. F*m< Snee. inj. Larua'
albiis’. Alb. ^Ay. IL p. 77. X. 84»
die zig geneeren met Haring o f andere kleine
Vifchjes uit het Water te haaien. * Zulks doen
zy op een geheel andere wyze dan de Duikers
en zyn tót duiken niét bekwaam, ook ziet meiï
Ze zelden zwemmen, ü y vallen , gelyk iedereen
weet, plotsling uit de Lugt op het Water
neer, en dygen met hunne Prooy weder naar
om hoog. Wanneer zy in menigte over zekere
inhammen van de Z e e , in Noorwegen, zwee-
ven, zo ontdekt hetStrandvolk, dat l^et tyd zy,
om de Nétten of Hoeken naar Zee-Vilch uit të
werpen. Aan dié Hoeken worden de Meeuwen
zelf gevangen; niet om het Vleefch te eeten,
maar om de Veeren, welken men hun, té gelyk
met de Huid, van ’t L y f haalt.
Deeze Vogels maaken hun Ned niet ver vah
Z e e , inzonderheid op de uitdeekénde hoeken
Lands en dröoge Zandbanken aan den Oever,'
de Scheeren genaamd, die fomtyds bedekt zyn
met zulk een menigte van Meeuwen', dat zy
zig van verre geheel wit vertoohen. Ook blykt
zulks uit de menigte van Eijerèn, wélken men
aldaar inzamelt: want ieder Vogel legt op ’c
hoogde drie Eijeren, welken' van ’t Mannetje
en W y fje , beurtlings, den tyd van veertien Dagen,
worden gebroed. De Jongen zyn , het
eerde Jaar, doorgaans graauwagtig, en zulks
kan aanleiding gegeven hebben tot de vermenigvuldiging
der Soorten.
Onder deeze Meeuwen worden lbramïgeh
graauwe Meeuwen genoemd, die een geelen Bek
X. Dïej, Y. SïlK, E èffi
it.
Afdeel'.
XXXI lk
Hoofd-:
STUKj