TT.
A fdeel.
XXV.
HOOFDSTUK.
Ret-Ga/iS,
mogten: te meer, om dat die Schulpen zekere
Hairagdge Vezelen uitgaven, welken men voor.
de Vederen der Jongen kon aanzien.
Onder de Ouden heeft Clusius reeds de
ongerymdheid van dit Gevoelen aangetoond.
Men weet thans, dat die Schulpen , by den
naam van Ganzen-MolTel bekend, een Infekt
bevatten/’t welk eenigermaate naar een Mos-
fel zweemt (*) 5 doch niettemin behouden deeze'Vogels
den naam van Bermche by deFran-
fchen en van Bermcle by de Engelfchen, in ’t
Latyn Bernicla, afkomftig van de Bernakel-
Schulpen; ten ware die van deeze Vogelen
hunnen naam mogten hebben ontleend. D s
Schotten, aan welker Kullen en Eilanden de-
zelven veel voorkomen , noemenze Claikgees o f
Clakgofe, de Ieren Rod-gees en by ons, alwaar
zy ook jaarlyks, op de Waard- en Wlergron-
den, by Wieringen en T effel, menigvuldig
z y n , geeven ’er den naam van Rotgans > aan
wegens hun Gefchreeuw, ’t welk naar rod of
rot gelykt.
Deeze Vogels worden in Noorwegen Fager- •
Qias o f ook Ur-Gias geheten, om dat zy zigin
de Uren, dat is Steenhoopen onder de overhangende
Rotfen, en aan ’t Strand onthouden. De
plaats, daar zy overwinteren, fchynt onbekend
te
(*) Zie het II. Deel der Uitgezogte Verhandel, bladz.
en yergeiyk de tcgenw» St» yan Schotland, bl• 5^ ‘
tc zyn : zy komen in April, en men zietze
niet langer dan tot in ’t laatft van September.
Z y trekken, zo ’t fchynt, over Sweeden heen,
naar ’t Noorden. De onderaardfche Holen,
waar in zy hunne Eijeren leggen, hebben twee
Uitgangen; zo dat menze niet ligt daar in betrappen
o f levendig vangen kan. Sommigen
hebben opgemerkt dat hét W y f je , wanneer het
zig de Eijeren ontneemen laat, van het Mannetje
vreezelyk met de Wieken wordt geflagen,
Zy is gemakkelyk daar van te onderfcheiden,
dewyl zy geen Ring heeft om den Hals.
De Bernakels zyn veel kleiner dan een Gans
en ’t Mannetje is merkelyk kleiner dan het W y fje ,
Men vindt ’er onder, die alleen maar zwart en
wit zyn; doch anderen hebben een fierlyke ver-
fcheidenheid van kleuren, wit, blaauw, bruin
en zwart; zynde op den Kop groenagtig, met
den Bek en Pooten bruin. Deze laatllen
fchynen eigentlyk die genen te zyn, welke de
Engelfchen Brenta noemen o f Brandgoofe , de
Franfchen Cravant ; doch Charleton dagt
reeds; dat zy de zelfden als de Bernakels o f
Rotganzen waren , die den Bek en Pooten
zwart hebben Zy verdienen, zo wel als
. dié, den naam van Ringel-Gans,
(*) Onomajl, Zeken*
C 4
ir.
A fdeel,
XXV.
Hoofdstuk,
Ringel.
Gans.
l i Diel, V, Sxwk, ( i i )E en&