II. te. Ook kan men de Pennen, om te fchryven,
Afdeel, gebruiken, even als die der Ganzen en Zwaanen.
Hoofd De Franfche Akademiften geeven , in hun
stuk. Werk over de .Natuurlyke Hijlorie der Dieren,
Ontleed- de Ontleedkundige befchryving van zes Trapgan-
fch'yWng.'*zen (*) > daar ik het hoofdzaakelyke zal uittrekken.
Het Oorgat, ’t welke, zo men w il, den
naam gegeven heeft aan deezen Vogel, hadt
niets buitengewoons: in fommigen was het met
een weinig langer Veeren gedekt; doch de Vogel
hadt, op ver naa, zulke lange Ooren rijet, als
het Juffertje van Numidie, dat, zo zy giffen ,
voor den waaren Otus der Ouden te houden zy.
D e Lever was zeer groot en hadt een aanmer*
kelyke Galblaas, welker Buis, die in fommigen
korter in anderen langer was, naar dat zy uit
den bodem of hals van de Galblaas kwam, in
eenigen twee Duim hooger in den Nugteren
Darm uitliep, dan de Leverbuis, in anderen
onmiddelyk daar boven, gelyk gemeen is aan
de meefte Vogelen.
De Krop A ristoteles , zeggen z y , merkt aan, dat
«n Maag. Trapgans geen Krop heeft. In onze Onderwerpen
was de' Zwelgpyp overal naauw, ver-
wydende zig alleenlyk, en’een weinig dikker van
Wanden wordende, effen voor haare famenvoeging
met de Maag, terlangtevan omtrent twee
Duimen. Op die plaats waren een menigte Klieren
,
{*) Mem. pour fervlr a l'Hifl. Natur. des Animaux,
Tom. III. P, xi. p. xio. Ouvrages adoptés, p. 311.
ren, als de holletjes der Honigraaten, tuffchen
de verdubbeling der Vliezen van de Zwelgpyp
geplaatft, welker Loosbuifje zeer zigtbaar was.
Men zagze door het binnenfte Vlies heen, en
gedrukt zynde gaven zy Vogt uit in de Keel;
zynde die geheele Toeftel veel duidelyker dan
in de meefte Vogelen (*). De Maag vertoonde
z ig , in de eerfte opflag, als die der Hoenderen;
doch, geopend zynde, bevondt men dat haare
hardheid alleenlyk uit die van het binnenfte
Vlies fproot, zynde het Vleezig gedeelte zeer
dun. Het binnenfte Vlies, naamelyk, was niet
alleen dik en hard, maar op verfcheide wyzen
geplooid, gefronfeld en gedraaid , geelagtig van
kleur , en jn zyn famenhang niet vereenigd
met hec binnenfte dunne Witte Vlies van de Krop,
daar het als tegen aan gevoegd was- De Maag
vondt men, in eenigen deezër Vogelen, gevuld
met Steentjes, en met Penningjes, die ’e r , in een,
ten getale van negentig waren, zynde, door
de wry ving, grootelyks afgefleeten , doch zonder
eenig teken van verbeten te zyn door eenig
fcherp Vogt.
’t Gene Athene us van de Herkaauwing ’d e r '
Trap»
(*) De Heer Edwards merkt op, dat voor aan de
Keel der Trapganzen een Zak o f Blaas ontdekt zy, die
haaren Mond of Ingang by de Tong heeft en welke
fchynt te dienen om eenen Voorraad van Water voor
deeze Beeften te bewaaren. Die Zak hieldt wel zeven
Wyn-Pintjes ieder van een Pond; doch in het Wyfje
Tondt men zulk een Zak niet. p. 73, .
I, JU su, Y, Stuk» T 3
* ir.
Afdeel.
XLIX.
Hoofdstuk.
"t Gedarmte.