2(5 2 B e s c h r y v i n g v a n
ir.
A fdeel.
XXXVI
Hoofdstuk.
Kenmerken.
Soorfen.
I.
Xjther.
Roode.
PI X L 1I, tig x'
vat, die, wegens de langte hunner Pooten,
Gr allo,, dat is Steltloopers , getyteld worden.
Deeze hebben, in ’t algemeen, den Bek
omtrent rolrond en ftompagtig ; de Tong geheel
van rand en Vleezig: de Dyën z y n , tot
boven de Kniejen, kaal. Het eerfte Geflagt,
onder dezelven, maakt een Vogel u it, die, van
wegen de hoogroode kleur zyner Wieken, Pboe-
nicopterus, dat is Roodvlerk, geheten wordt by
de Schryveren , doch men geeft ’e r , in de Eu-
ropeaanfche Taaien , een Naam aan, die van
het Spaanfch Flamenco afkomltig fchynt te zyn.
Dus noemen de Franfchen hem Flamant,
de EDgelfchen en Portugeezen Flamingo, en
wy volgen die benaaming.
De Kenmerken, volgens L xnjgeus , z yn : een
naakte Bek, die als geknakt is en ömgekromd:
de Voeten vier-Vingerig en als Zwempooten
gepalmd. Brisson merkt aan, dat de Flamingo
den Bek getand heeft, in ’t midden der langte
neerwaards omgeboogen; de Onderkaak breeder
dan de Bovenkaak.
Beiden hebben zy maar ééne Soort van dit
Geflagt, te weeten.
(O Flamingo die rood is, met de Slagpennen van
den eerjien rang Kwart.
Deeze
(i) Phcenicopterus -'her, Remigibus primoribus nigris.
Syp. Nat. Gen. 72. Phcenicopterus. Bell. M r . L. 8,
c. 8. G esn. M r . A ldr. Orn. II. T. 20. c. 4. Will.
Cm. 360. T. 60. R aj. M r . 117. T etr. Itin. 300«
W orm. Mas. 200. G rew. Mm. 67. T. j , S loan.
D E F X. A M I N G O* S. 1 6$
Deeze Vogel i s , by Kt.ein, begreepen in het
negentiende Geflagt van zyne vierde Familie
van Vogelen; welk Geflagt de zodanigen be-
grypt, die hy Hamiotce noemt, verdeeld; in
drie Stammen, waar van de eerfte die der Rei-
geren is , de tweede die der Oijevaaren, de derde
beftaat uit Vogelen met een onregelmaati-
gen Bek, naamelyk de Lepelaar, Flamingo, en
Tantalus o f Boom-Pelikaan. By Moehring is
hy onder de Tandbekken, in de.Bende der Wa-
terminnaaren geplaatfl. Hy i s , door den Heer
P errault , onder den haam van Besharu be-
fchreeven , en de Indiaanen van Cayenne noemen
hem Tococo.
De Flamingo’ s zyn * in verfcheide deelenvan
Afrika en Amerika, zo gemeen als by ons de
Zwaanen en Ganzen.» Men vindtze ook op de
Weftindifche en andere Eilanden in de O-
ceaan, en fomtyds op de Zuidelyke Kullen van
Vrankryk. Zy onthouden zig over dag op de
Meiren o f Rivieren en des nagts op de Gebergten.
Pater L a b a t verhaalt ons, d a tz y , om
de Kolt te zoeken, gebruik maaken van hunnen
langen krommen Bek, waar mede zy Schulp-
vifchjes, Wormen en Infekten, opwroeten uit
het natte Zand en Slyk. Z y drinken ook zout
Water.
Zon-
II. p . 321. M f l . Mngl. 3jo. p.
2 2 3 . T , 6 7 . f. i . C atesb. Carol.
A l b . M r . I I . p . 7 1 , T . 7 7 .
523. S eb. Mm. I. p.
1 P* 73* T 73- 7t
m
AfdeeB*
XXXVL
Hoofd*
STUK.