L.
Hoofd-
STOK.
Eijeren.
Moeder, die voor haar Kind geen behoorïy-
ke zorge droeg, by den Vogelftmis vergelee-
ken. De Heer Reaumur fcheen wel ’t Berigt
van Kolbe, dat deeze Vogelen hunne Eijeren
op de gewoone wyze broedden en zorg voor
de Jongen droegen, (ten minfte wat de Landen
by de" Kaap der Goede Hope betreft,) te
begunftigen: maar in de heete Zandwoeflynen
agtte hy ’t niet onwaarfchynlyk , dat deeze Eijeren
door de enkele Zonnefchyn worden uitgebroed
: en g ifte , dat by nagt mooglyk de Vogels
op dezelven zitten zouden. Deeze gilling
werdt hem beveiligd door een Berigt, dat hy
van den Heer Adanson uit Senegal kreeg, den
15 Auguilus des jaars 1749 gedagtekend zynde.
Want deeze Ichreef hem, hoe het zeer zeker
w a s , dat de Vogel druilen, te Senegal, op
hunne Eijeren te broeden zaten, doch alleenlyk
des nagts. Op dien grondflag wordt dit zelfde
thans, in ’t algemeen, door den Heer Brisson
verzekerd.
’t Getal der Eijeren, die deeze Vogels by
elkanderen leggen, fchynt ondertuflchen wat
groot, om van hun bezeten worden. jE lianus
zegt van tagtig en LiNNiEüs van vy ftig: doch
’t is zekerer dat zy zeer groot en zwaar z y n ,
weegende fomwylen wel twaalf o f vyftien Pond,
en llerk genoeg van Dop, om geen gevaar te
hebben, van door de zwaarte des Vogels te
breeken, noch ook door het trappen van Dieren,
(ten ware het Olyphanten mogten zyn
of
o f Rhinoceroffen,) ligtelyk aan Hukken te raa-
ken.
Een andere Eigenfchap, om welke men de
Struisvogelen niet minder gelaakt heeft, was
hunne domheid. Haare arbeid is te vergeefs,
om dat zy zonder vreeze is : want God heeft haar
van Wysheid ontbloot ende haar des Verftands niet
mede gedeeld: Haat ’er in ’t Boek van Job (*).
Dit fchynt toegepall te kunnen worden op het
verbergen van den Kop en Hals, terwyl zy het
geheele L y f , zegt men, aan den Jaager ten
buit laaten. Men wil, egter, dat z y , vlugten-
de, de genen, die hun vervolgen, door middel
der Pooten met Steenen fmyten, en fommi-
gen zyn ’er die verzekeren, dat zy z ig , door
met de Pooten te fchoppen en te Haan, zo wel
als^een Paard kunnen verdedigen. Ook vindt
men ’er die aan deeze Beelten zulk een fnedig
Vernuft, en Beleid, toefchryven, dat zy van
hunne Eijeren alleenlyk vier behouden en de o-
verigen aan Hukken Haan zouden, ten einde
de Wormen , daar in voortkomende, tot Voed-
zel van de Jongen mogten ftrekken.
De Vogelflruis verllindt, onverfchillig, Brood,
Kiuiden, Leder, W o l , Hair, om kort te gaan,
alles byna wat men hem aanbiedt. Eenen,
dien men te Brulïel hadt, werdt, tot zyn da-
gelyks Voedzel, Brood met Hair gemengd gegeven.
Men kan hem o o k , zeer gemakkelyk,
brok-
(*) Cap, XXXIX. Vers. 19, 20.
I. Dkei, v. SlVK.
IL
A fdeel.
L.
Hoofdstuk.
D o m h e i d .
Voedzel.