I!. zyden of Wangen met een kaale Wrattige
A fdeel. Huid j dje hoogrood is , bekleed. Zyn
„ LIV- Kleur is, van onderen, purperagtig Kaftanie-
stuk. bruin, de Veeren zwart gerand met een Violet-
ten weerfchyn , die ook in het Goud-groene
van den opper*Hals plaats heeft, Dergelyke
Kleuren vindt men, met eene fchoone men-
geling, op de Rug, Wieken en Stuit. De Hen
is wat kleiner, en haar Kleur bruin, grys-, ros-
agtig en zwart-bont. De Staart-pennen zyn in
beiden met zwarte Streepen overdwars gerekend;
de Oogkringen g eel, de Bek Hoórnkleur, de
Pooten en Nagelen bruinagtig.
Bonte Fai. De Ouden hebben de Schoonheid van den
fanr’ Faifant-Haan zo hoog gefchat , dat de Philo-
fooph Solon tegen Koning Croesus, wanneer
die, met de pragtigfte Gewaadcn bekleed, op
den Throon z a t ; toen de Vorft hem vraagde ,
o f hy ooit iets fchooners had gezien, zeggen
durfde: hoe de Paauwen en Faifanten hem nog
fchooner voorkwamen, om dat die hun Sieraad
van Natuure hadden. _ Natuurlyk fchoon , is ’c
gemeeneSpreekwoord,overtreft het nagemaak*
te. In dit opzigt munt de bonte Faifant u it,
die eene Verfcheidenheid is van den gewoonen,
daar hy alleen door eene witte Grondkleur van
verfchilt. Men kan ’er de Afbeelding yan, die
zeer fraay is , by B risson zonder Kleufen en by
F risch met Kleuren befchouwen. De witte
Faifant is over ’t geheele L y f wit, zonder Vlak-
ken, uitgenomen dat de Haan eenige zwartagtige
tige ftippeltjes aan den Hals en eenige rofle op
de Schouderen heeft. Voorts is ‘er een bas- Afdeel,
taard-Faifant, dien de Duitfchers Faifant-Hoen
noemen. stuk*
Men vangt de Faifanten, op eene liftige wy.
z e , met Netten te fpannen o f Strikken te leggen
in hunne Looppaden. Men kanze doof
middel van Havikken o f Valken gemakkelyk
meefter worden. Z y worden gehouden voor
het lekkerfte Wildbraad onder het Gevogelte,
en komen zelden dan op Vorftelyke Tafelen,
ten zy die van Partikulieren in hunne Hokken
opgevoed en gemeft worden. Hun Vleefch is
ligt verteerbaar en zeer voedzaam , dienftig
voor Menfchen, die uitermaate verzwakt zyn,
of uitgeteerd. De Eijeren zyn ook uitmuntende.
Brisson maakt gewag van den Faifant der Weftifldl»
Antillifche Eilanden, die van boven bruin-grys fche*
is , de Hals en Borft glanzig blaauw, de Staart,
pennen zwart, volgens du T ertre. Voorts
befchryft hy eenen Guajaanfchen, die van Seea
Vogel Motmot uit Brafil, van donker-roode kleur,
geheten wordt, zyn'de in ’t Kabinet van Reau-
mur gezonden. Feuille’e ze g t, dat de In»
diaanen hem Katrdkas - Katrakas heeten. De
grootte is als die van een rooden Patryss de
kleur bruin, van boven naar O ly f, van onderen
naar ’t roiïe trekkende; de twee middelftê
Staartpennen bruin , de volgende zwart , de
buitenfte ros. Hy onthoudt zig in Zuid-Ame*
merika.
I. Diku V.Stvk- B b a ( 4 )