II. ( i ) Zaagbek met een Klootronde Kuif, die aan
A foeel. heide zyden wit is , het Ly f van boven
XXVI. bruin, van onderen wit.
Hoofd.
STÜK* . Dit is de agtfte of laatfte der Zaagbekken
Cn 'uÜatHs. van B risson , dien hy noemt Virginifche ge~
Gekapre> kuifde Duiker-Gans. C atesby hadt hem gekuifde
Eend geheten, en fommigen noemen hem
Wind-Vogel naar den naam van Ecatototl,
dien hy in Mexiko voert. Hy is wat kleiner
zelfs dan een gewoonc Eend : het Mannetje van
boven zwartagtig, van onderen wit, aan t on-
derfte van den Buik bruin, met den Kop en Hals
zwart, gelyk ook de^Kuif, doch deeze weder-
zyds in ’t midden wit : de groote Slag- en
Staartpennen bruin ; het Wyfje bruin over t
geheele Lyf. De Oogkringen zyn geel , de
Bek zwart; de Pooten graauwagtig. Men vindt-
ze in Noord- en Zuid-Aroerika op de Rivieren
en Moeraffen.
II.
Merganfer.
Duiker-
Gans.
(2) Zaagbek met een neerhangende Kuif, den
Bek blaauwagtig zwart,
een witte Hals-
kraag.
Dee-
(1) Mergus, Criftä glsboÜ utrimqae albi , Corpore
fupra fufco, fubtus albo. Syft. JSTat- X. Gen. 62. Anas
Criftatus. Catesb. Car. I. p. 94* Tl 94-
(2) Mergus, Crirta dependente , Capite nigro cceru-
lefcenre, Collari albo. It. Gotbl.ióó- Oel.49. Faun.Sttec.
113. Merganfer. G esn. ^Ay. 134* A ldr, Orn. 1. 19. c,
63. W i ll. Orn. T. 64. R a j 134. M a r s .
jjanub. 78. T. 37» b. Mergus major, Pe&ore rubro.
A lb. I. p. 83. T. 87. & II, p. 90- T‘ Eu'^
^Ay. 95. T. 95.
Deeze voert, by de oude Schry vers, den naam n.
van Merganfer, en by fommige hedcndaagfchen Afdeel.
dien van Zee-Raave, gelyk hem de Duitfchers
noemen en de Yslanders Geirfulg of Giervalk, sjok.
Zyn naam is in ’t Franfch Harle, in t En-
gelfch Goofander, of ook Dun-Diver en Spar-
ling-Fowl. Men vindt hem , van fommige Itali-
aanen, Garganey o f Ganner, en van de Polakken
Krukmorski geheten. De Sweeden noemen hem
Wrakfogel. en Kjorfogel, of ook Skraka.
Deeze Vogel is niet veel grooter dan een
Hok-Ecnd, breed en plat van Rug. Zyn Kop
vertoont zig dikker en eenigermaate gekuifd,
door de losheid der Vederen; hoewel hy eigen
tlyk geen Kuif heeft, zegt Rajus, die aanmerkt,
dat de Lugtpyp met een dubbelen buik
is uitgezet en bovendien met een groote Beeni-
nige holligheid voorzien. De Maag is, gelyk
die der Roofvogelen , niet Spieragtig en t
Vleefch zeer onaangenaam van fmaak. Het
Wyfje is van boven Afchgraauw ; het Mannetje
zwartagtig : beiden zyn zy van onderen wit,
en hebben den Bek rood en zwart, de Pooten
rood. Het Mannetje is' zwart , het Wyfje
graauw van Kop en Kuif. Men vindcze aan de
Zeekuft, of ook op de Moeraffen en Rivieren,
van Europa. Zy vliegen wonder foei, met hunne
kleine Wieken ? langs de oppervlakte van het
Water.
I. D eel, Y. St u k , (3) Zaag*